Reisverhaal «België, wandeling 22, Snellegem»

en nu eens dichtbij: Vlaanderen wandelland | België | 2 Reacties 28 Januari 2021 - Laatste Aanpassing 30 November 2020

Wandeling 22, Snellegem

Het dorp Snellegem, nog nooit van gehoord voordien, …

kaart van West-Vlaanderen waar Snellegem rood is ingekleurd

Zo onbekend de gemeente is, zoveel te meer is er over terug te vinden (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/14723)

Snellegem is een landelijke gemeente in West-Vlaanderen, gelegen op 9 km ten westen van Brugge. In 1977 werden Jabbeke, Snellegem, Stalhille, Varsenare en Zerkegem samengevoegd tot Jabbeke. Deelgemeente Snellegem telt 1749 inwoners (2007) verspreid over een grondgebied van 1116 ha.
Snellegem heeft een opvallend, langgerekt grondgebied dat grotendeels ten zuiden van de Gistelsteenweg is gelegen, maar zich uitstrekt naar het noorden tot aan het kanaal Brugge-Oostende. Het grootste deel van de gemeente ligt in het Houtland; de smalle strook ten noorden van de Legeweg ligt in de polderstreek. Belangrijk voor Snellegem is het beschermde landschap "Het Vloethemveld" dat zich tot over de zuidelijke grens met Zedelgem uitstrekt. De gemeente grenst ten westen aan Jabbeke, ten oosten aan Varsenare en ten zuiden aan Zedelgem. Snellegem is bereikbaar via de Gistelsteenweg, en sinds 1938 ook via de E40 tussen Aalter en Jabbeke. Deze snelweg snijdt Snellegem in twee stukken. Omdat het kanaal en de spoorweg Snellegem op het smalste stukje van het grondgebied doorkruisen, hebben deze geen invloed op de bereikbaarheid van de gemeente.

Snellegem kent een belangrijke rol in de geschiedenis van West-Vlaanderen. Het wordt beschouwd als de oudste nederzetting in de Brugse vlakte. Het was een Merovingisch kroondomein met als centrum van de fiscus "Het Oosthof", waar de vertegenwoordiger van het Merovingische gezag resideerde en van waaruit o.m. de belastingen werden geïnd. Onder de regering van koning Dagobert (629-639), die de missionering in de hand werkte, kwamen Sint-Elooi en zijn volgelingen naar deze streek. Waarschijnlijk in het midden van de 7de eeuw werd vlakbij de centrale hoeve van de fiscus een eerst kerkje gebouwd, gewijd aan Sint-Stefanus. Deze kerk is de fiscuskerk, wellicht de eerste kerk van de kustgouw Vlaanderen, moederkerk van vele kerken in de buurt.

In 941 schenkt de Graaf van Vlaanderen de oostelijke helft van zijn fiscus aan de Sint-Pietersabdij in Gent. In de schenkingsake van 941 wordt het domein als "Snethlingehem" vermeld. Later komen volgende namen voor: "Snellinghem" tussen 950 en 1050, "Snellegee" in 1196 en "Snellegeem" of "Sneldeghem" in de 13de eeuw. Dit zou betekenen: "de woonplaats van de afstammeling van Snello of Snethlo". Bij de wording van het graafschap Vlaanderen onder Boudewijn I, werd Snellegem een grafelijk bezit. Dan werd wellicht door de heer van het Oosthof een nieuwe kerk gebouwd; zij wordt vermeld rond 953 onder Arnulf I.

Op het einde van de 11de eeuw krijgen bisschoppen en abdijen stilaan het patronaatschap over kerken. De kerk van Snellegem werd aan de abdij van Sint-Kwinten-op-de-Berg in Vermanesië geschonken. Deze monniken bouwden rond 1150 een romaanse kruiskerk, onder de aanroeping van Sint-Elooi, stichter van de oorspronkelijke kerk en in de 12de eeuw een belangrijke volksheilige. Deze kerk in veldsteen had een achtkantige middentoren, die samen met de opstand van het middenschip bewaard is gebleven.
Belangrijk voor de geschiedenis van Snellegem is het vermoeden dat Jacob van Maerlant tijdens de 13de eeuw een tijdlang in Snellegem heeft gewoond voor hij naar Damme verhuisde. Hij zou een tijdje als klerk van Gerardus van Rode, Heer van Snellegem, op het Oosthof geresideerd hebben.

De ontginning van het "Vloethemveld" neemt een belangrijke plaats in binnen de geschiedenis van Snellegem. Ze is te relateren aan de grote ontginningsbewegingen van het heidelandschap in noordelijk Binnen-Vlaanderen, vanaf ca. 1000. Ten zuiden van Brugge bevonden zich grote heidevelden die vaak als één geheel onder de naam Bulskampveld bekend zijn. Dit enorme veld liep van Lichtervelde tot aan Eeklo en Aalter, maar kan opgesplitst worden in een aantal kleinere entiteiten. Het Vloethemveld bijvoorbeeld, behoort tot een groot heidegebied, het Lichterveldeveld, dat liep vanaf Lichtervelde tot Loppem. Aan de noordzijde daarvan lagen kleinere heidevelden zoals het Vloethemveld. De gronden van het Vloethemveld waren drassig en konden moeilijk in teelt gebracht worden. Vanaf de 13de eeuw werden dijken opgeworpen om het water tegen te houden. Deze ingrepen konden slechts uitgevoerd worden door grote ontginningsondernemers zoals grafelijke ambtenaren en landmeters, rijke patriciërs en abdijen. In 1296 schonk graaf Gwijde van Dampierre veld en heidegrond van het huidige Vloethemveld aan het Sint-Janshospitaal in Brugge. Op traditionele wijze probeerde het Sint-Janshospitaal een deel van deze laaggelegen gronden te ontginnen door de uitbouw van hoeven: het "Hildeghemhof" en de "Vloethemhoeve" in Snellegem en "Noortweghe" in Zedelgem dateren uit deze fase.

Door de aanleg van dijken ontstonden aan de zuidzijde moerassige gronden en vijvers en aan de noordzijde van de dijken droge weilanden, waarin o.m. de Vloethemhoeve te situeren valt. In de vijvers werd vis gekweekt. Pas vanaf het derde kwart van de 18de eeuw werden het moerassige gebied en de vijvers drooggelegd en bebost. Het huidige boslandschap met aangelegde dreven is het resultaat van deze recentste landschapswijziging. Voor deze laatste ontginningsfase richtte het Sint-Janshospitaal een aantal bijkomende pachthoeves en een boswachterswoning in het Snellegemse deel van het Vloethemveld op. Wanneer midden 19de eeuw in heel Vlaanderen een economische crisis uitbreekt, ontstaan vanuit deze grotere ontginningshoeves kleine "postjes" om de meiden en knechten van de hoeves de mogelijkheid te geven in hun eigen onderhoud te voorzien.

De 19de eeuw wordt Snellegem, zoals de meeste dorpen in de streek, gekenmerkt door een aantal grote bouwactiviteiten, die tot op vandaag het karakter van de gemeente bepalen. In het midden van de 19de eeuw wordt een nieuwe molen gebouwd in Snellegem, de "Boerenmolen", die een combinatie vormde van water- en windmolen en momenteel beschermd is als monument.

Een probleem tijdens het derde kwart van de 19de eeuw dat we op veel plaatsen aantreffen is de slechte staat van de oude parochiekerken tegenover de sterk groeiende geloofsgemeenschap, wat aanleiding gaf tot nieuwbouwplannen. Een ontwerp van Pierre Nicolas Croquison uit 1862 werd door de Koninklijke Commissie voor Monumenten afgewezen. Architect Antoine Verbeke ontwierp in 1887 ten slotte een neogotische nieuwbouw, waarvoor de oude kerk volledig moest worden gesloopt. De Koninklijke Commissie voor Monumenten kon het behoud en de restauratie van het romaanse schip en de vieringtoren afdwingen. De rest van de kerk – het gotische koor, de kruisbeuk en de zuidelijke zijbeuk – werden gesloopt. De nieuwe neogotische kerk werd ca. 1892 op een erg aparte, kenmerkende manier gecombineerd met de romaanse kerk, die tot ver in de 20ste eeuw louter als bergruimte gebruikt werd.

Een ander typerend element in het dorp is het kasteel dat door de Kasteeldreef met de dorpskern verbonden is. Baron Edmond le Bailly de Tilleghem liet het kasteel in 1874-1875 optrekken op een onbebouwd domein ten zuiden van de "Oudenbugschen Heerweg". Rond het kasteel werd een ruim beboomd park in Engelse stijl aangelegd, nu verkaveld tot een residentiële wijk die aansluit bij Varsenare.

Net als in de naburige gemeenten Zerkegem, Stalhille en Varsenare, en tevens volgens hetzelfde typeplan, wordt in 1873 de gemeenteschool opgericht naar ontwerp van provinciaal bouwmeester P.F. Buyck. Deze school verving het gemeenteschooltje dat in 1866 tegenover de kerk was ingericht. De Zusters van Liefde van Heule organiseerden daarnaast het vrije onderwijs in Snellegem van 1883 tot 1995. Het hoofdgebouw van hun school werd opgetrokken in 1883 in opdracht van Anselmus van Caloen de Basseghem-de Croeser de Berges, grootgrondbezitter in Snellegem en Varsenare.

De Eerste Wereldoorlog had belangrijke gevolgen voor Snellegem. Het Duitse leger legde in 1916 langs de Oudenburgweg een groot vliegveld aan, waardoor de omgevende hoeves en het kasteel in een gevaarlijke zone kwamen te liggen. De gronden tussen de Kasteeldreef, Oudenburgweg (toen Zandstraat), Gistelsteenweg en in het westen van de Krauwerstraat, werden door het vliegveld ingenomen. Er werden talrijke loodsen en bunkers gebouwd, waarvan vandaag niets meer overblijft. In het voorjaar van 1918 begint het Duitse leger met de aanleg van een reserve- of uitwijkvliegplein tussen de Eernegemweg, Zomerweg en de Kouter. In het Vloethemveld bouwde de Duitse bezetter een hele reeks houtovens, van waaruit houtskool naar het front werd vervoerd. Een groot deel van het Vloethemveld werd daardoor ontbost. Op het grondgebied van Aartrijke en Zedelgem werden daarnaast ook nog meer dan zeshonderd houten barakken, spoorlijnen en munitieopslagplaatsen opgericht.

Snellegem kwam zeer beschadigd uit de oorlogsperiode. Wellicht daarom besloot het Belgische Ministerie van Defensie om op het Vloethemveld een munitieopslagplaats te bouwen. In 1924 werd 127 ha grond onteigend van de Burgerlijke Godshuizen te Brugge, de opvolgers van het voormalige Sint-Janshospitaal dat sinds de middeleeuwen de meeste gronden in het Vloethemveld bezat. De opslagplaats werd op het grondgebied van Snellegem, Aartrijke en Zedelgem opgericht; de gebouwen bevinden zich op vandaag vooral op grondgebied van Zedelgem. Terwijl de rest van het Vloethemveld na de oorlog opnieuw werd bebost, kon op het militaire domein de heide opnieuw ontstaan. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het Belgische militaire domein door het Duitse leger in gebruik genomen. Vanaf 1944 richtten de Engelsen er een krijgsgevangenkamp in. Na de oorlog werd de infrastructuur opnieuw door het Belgische leger in gebruik genomen. In 1995 ten slotte, werd het munitiedepot door legerhervormingen overbodig. Het domein kon zich door het beheer van de militaire overheid ontwikkelen tot een uniek natuurgebied. Bij ministerieel besluit van 9 juni 1995 is daarom een deel van het Vloethemveld beschermd als landschap.

Snellegem heeft een onregelmatig gevormd grondgebied, waarvan het grootste deel ten zuiden van de Gistelsteenweg is gelegen, in de zandstreek. De historisch gevormde dorpskern ligt aan de oostgrens van dit deel van de gemeente, wat volgens sommige auteurs aangeeft dat het oorspronkelijke grondgebied van de parochie oostelijk veel verder doorliep. Opvallend is de lange, smalle uitloper die ten noorden van de Gistelsteenweg doorloopt in het poldergebied tot aan het kanaal Gent-Oostende.

De kern van Snellegem wordt gevormd door de historische en architecturaal uitzonderlijke combinatie van "Het Oosthof" (Oostmoerstraat nr. 1) en de Sint-Eligiuskerk (Kerkeweg z.nr.). Om de uitzonderlijke historische waarde van deze site beter te kunnen begrijpen, voert een internationaal archeologisch team onder leiding van Prof. Dries Tys (VUB) een niet-destructief, geofysisch en magnetometrisch archeologisch onderzoek uit, zowel op de gronden rondom het Oosthof als bij de kerk.
Het Oosthof is een historische hoeve met monumentaal gotisch poortgebouw en 16de-, 17de- en 18de-eeuwse hoevegebouwen. De als monument beschermde site is ontstaan als de centrale hoeve van een Merovingisch kroondomein of fiscus. Het ontwikkelde zich door de eeuwen heen tot de kern van een erg belangrijke heerlijkheid, bestaande uit kasteel en neerhof op een enorm, dubbel omwald erf.

Tot ver in de 19de eeuw bestond de dorpskern van Snellegem uit een kleine concentratie woningen en hoeves rond deze twee monumenten. Vermeldenswaardig zijn de huizen rond de kerk, nl. Kerkeweg nrs. 2, 5 en 6, resp. mooie dorpswoning, hoeve met herberg en kosterwoning, allemaal gebouwen met oudere kern die in de 19de eeuw werden aangepast tot hun huidige vorm. De pastorie die eeuwenlang tussen het Oosthof en de kerk gelegen was, werd in de 20ste eeuw afgebroken.
Vanaf het einde van de 19de eeuw evolueerde Snellegem naar een straatdorp. Vanuit de dorpskern werden de straten steeds meer bebouwd, met lintbebouwing langs de Kerkeweg en de Eernegemweg. Tussen de verspreide 19de-eeuwse of oudere hoeves en dorpswoningen, werden nieuwe woningen ingeplant, allemaal in een bescheiden, traditionele vormgeving. De woningen uit het derde kwart van de 19de eeuw zijn traditionele breedhuizen van een of twee bouwlagen met gepleisterde of gecementeerde lijstgevel. Een opvallend neoclassicistisch gebouw is de gemeenteschool gebouwd in 1873, gebouwd volgens hetzelfde typeplan van de provinciaal architect Pierre François Buyck (Brugge) als in de omliggende dorpen Jabbeke, Varsenare en Zerkegem (Eernegemweg nrs. 32-34). In de Eernegemweg werd ca. 1910 een aantal woningen gebouwd van twee bouwlagen met een lijstgevel in rode baksteen met lijsten in sierbaksteen. Ook in het interbellum volgde een zichtbare aanvulling van het huizenlint, met een tweetal woningen met duidelijke modernistische stijlkenmerken.

20ste-eeuwse uitbreidingen van de dorpskern zijn te vinden ten zuiden van de Eernegemweg, op gronden van het middeleeuwse "Westhof", die vanaf de jaren 1930 werden verkaveld en verkocht voor de bouw van nieuwe woningen. De langgestrekte, in kern 19de-eeuwse hoeve in Westmoere nr. 23, geprangd tussen de moderne eengezinswoningen, geeft nog steeds de locatie weer van het eertijds volledig omwalde "Westhof", eeuwenlang de tegenhanger van het Oosthof. Een tweede groep woningen is de villaverkaveling op gronden van het kasteeldomein van Snellegem, die aansluit bij de grote residentiële wijk van Varsenare ten zuiden van de Oudenburgweg.

Behalve deze vrij kleine bewoningsconcentraties heeft Snellegem een zeer landelijk karakter. Geografisch gezien hoort de site tot zandig Vlaanderen, wat meestal samen gaat met bescheiden, kleinere hoeves. De ontginning van het historische heidelandschap Vloethemveld zorgde er echter voor dat in de zuidelijke helft van Snellegem een interessante concentratie van hoeves aanwezig is. Bij M.B. van 9 juni 1995 is een deel van het Vloethemveld beschermd als landschap. Het gebied is vijfhonderd hectaren groot en omvat naast het voormalige militair domein op Zedelgem ook de laaggelegen meersen in Snellegem en de omringende bossen. Het beschermde gebied kan omschreven worden als een grootschalig, halfopen complex van landbouwgronden, hoofdzakelijk graslanden en in het midden een relatief grote boskern van driehonderd hectare. De bosstructuur is gesloten met een sterke afwisseling van naald- en loofhout. De weilandcomplexen richting Snellegem behoren tot de oude ontginningsgebieden. Een paar kasseiwegen en de historische hoeves aan de rand van het gebied behoren ook tot het beschermde landschap. Het Sint-Janshospitaal nam sinds de 13de eeuw de ontginning van het Vloethemveld voor zijn rekening. Daarvoor stichtte het een aantal grote pachthoeves, waarvan de als monument beschermde "Vloethemhoeve" (Woudweg naar Zedelgem nr. 19) en het "Hildeghemhof" (Vloethemveldstraat nr. 1) de belangrijkste hoeves zijn. Het betreft grote hoeves met losse bakstenen bestanddelen onder pannen zadeldaken, gelegen op ruime, oorspronkelijk omgrachte erven. De witgekalkte 17de- of 18de-eeuwse boerenhuizen zijn van het langgestrekte type met geïncorporeerde stallingen en worden getypeerd door een ruime opkamer boven een hoge kelder. Grote 18de- of 19de-eeuwse schuur- en stalgebouwen wijzen op de moeilijke, maar uiteindelijk wel geslaagde ontginning van het onvruchtbare heidegebied. In de 18de eeuw startte een tweede ontginningsfase van het gebied, waarbij men zich concentreerde op de bebossing en drooglegging van de vijvers. In deze fase liet het Sint-Janshospitaal bijkomende hoeves optrekken, uitgebaat vanuit de twee centrale hoeves en zeer gelijkaardig van type en samenstelling. De hoeves in het Vloethemveld sluiten typologisch dus naadloos aan bij de hoeves die in de meer noordelijke Noordzeepolders werden opgericht. Een interessant element in het Vloethemveld is de boswachterswoning die in het kader van de bebossing eind 18de eeuw werd opgericht (Woudweg naar Zedelgem nr. 24).

Ook in de rest van Snellegem zijn gelijkaardige middelgrote tot grote hoeves aanwezig met een geschiedenis die tot in de middeleeuwen terug gaat. Vandaag doen ze zich eerder voor als hoeves met doorgaans 18de- of 19de-eeuwse losse bakstenen gebouwen onder zadeldaken, nl. boerenhuis met opkamer en aansluitende stallen, grote dwarsschuur met geïncorporeerde stallen of wagenhuis, stalvolume en bakhuis. Oorspronkelijk waren de erven meestal door een walgracht omgeven. Een van de oudste hoeves is gelegen in de Oostmoerstraat nr. 44, met 17de-eeuws boerenhuis.
Op de Gistelsteenweg nr. 206 vinden we een eind-19de-eeuwse hoeve met een tabaksast die in 1943 werd opgetrokken. Dit gebouw kan gerelateerd worden aan de sigarenindustrie die vanaf het interbellum in Jabbeke ontstond. Een ander opmerkelijk en eerder atypisch gebouw in de streek is het hoevegebouw in vakwerk (Woudweg naar Zedelgem nr. 14).

Andere typisch 19de-eeuwse elementen die de landelijke gemeente Snellegem typeren zijn de "Boerenmolen" en het Kasteel van Snellegem. De Boerenmolen (Oude Bruggeweg nr. 3) is een karakteristiek eind-19de-eeuws complex van een hoge, donkerrode romp van een stellingmolen waaraan een molenaarshuis en voormalige watermolen op de Waalbeek zijn gekoppeld. Het geheel is beschermd als monument, inclusief de gasmotor. De omgeving, met visvijver, een deel van de Waalbeek, en een aantal (grotendeels verbouwde) hoeves, is beschermd als landschap.
Het eclectische kasteel van Snellegem is in 1874-75 in opdracht van baron Edmond le Bailly de Tilleghem opgetrokken in een ruim landschapspark met serpentvijver. Na de Tweede Wereldoorlog werd het kasteeldomein volledig verkaveld, waarbij het kasteel en de remises tussen de villabebouwing zijn geïntegreerd (Kasteeldreef nrs. 5, 10 en 16-18).

In het gebied van Snellegem zijn er geen knooppunten ingericht

De wandeling start aan de kerk van Snellegem

De Sint-Eligiuskerk is de parochiekerk van Snellegem en bestaat uit een combinatie van een romaanse en een neogotische kerk. De neogotische basilicale kerk werd in 1892-1893 gebouwd naast de 12de-eeuwse romaanse kerk, wat een heel ongewone optie was in de 19de eeuw. Het was een ontwerp van architect Antonius Verbeke (Brugge), die door de westelijke oriëntering van de nieuwe kerk de inplanting op het bestaande perceel mogelijk maakte, met ingangsportaal gericht naar de Kerkeweg. De toren en oude gedeelten van de Sint-Eligiuskerk werden beschermd als monument bij K.B. van 19 april 1937, waarmee het één van de oudste beschermingen in België betreft.

Snellegem is de oudste nederzetting langs de Brugse vlakte. Het was een Merovingisch kroondomein met als centrum van de fiscus "Het Oosthof", waar de vertegenwoordiger van het Merovingische gezag resideerde en van waaruit onder meer de belastingen werden geïnd. Onder de regering van koning Dagobert (629-639), die de missionering in de hand werkte, kwamen Sint-Elooi en zijn volgelingen naar deze streek. Waarschijnlijk in het midden van de 7de eeuw werd in Snellegem vlakbij de centrale hoeve van de fiscus een eerste houten kerkje gebouwd, gewijd aan Sint-Stefanus. Deze kerk is de fiscuskerk, wellicht de eerste kerk van de kustgouw Vlaanderen, moederkerk van vele kerken in de buurt. De eerste vermelding van een kerkgebouw klimt op tot 941: in een schenkingsakte van graaf Arnulf de Eerste, gedaan aan de Sint-Pietersabdij van Gent, staat vermeld dat de abdij in het bezit komt van de helft van de parochiekerk van Snellegem. In 1956-57 werden opgravingen verricht en werden de paalgaten van een driebeukige houten kerk teruggevonden.

Vermoedelijk in de loop van de 11de eeuw werd een eerste stenen kerk opgetrokken. Op het einde van de 11de eeuw krijgen bisschoppen en abdijen stilaan het patronaatschap over kerken. De kerk van Snellegem werd aan de abdij van Sint-Kwinten-op-de-Berg in Vermanesië geschonken. Deze monniken bouwden rond 1150 een romaanse kruiskerk, onder de aanroeping van Sint-Elooi, stichter van de oorspronkelijke kerk en in de 12de eeuw een belangrijke volksheilige. Het was een romaanse, basilicale driebeukige kerk met een rechthoekig koor. Verder in de 12de eeuw werd een kruisbeuk toegevoegd met een vieringtoren. De vierkante vieringtoren met een achthoekige klokkenverdieping is een karakteristiek element in de romaanse kerkenbouw in de kuststreek. Als belangrijkste bouwmateriaal werd veldsteen gebruikt, aangevuld met tufsteen en bakstenen van een groot formaat. In 1489 werd de kerk gedeeltelijk vernield. In de 15de of 16de eeuw verving men het romaanse koor door een gotische koorpartij met drie altaren en een sacristie; de romaanse vieringbogen werden vervangen door gotische. In 1671 sloopte men de noordelijke zijbeuk van het schip en metselde men de doorgangen naar de middenbeuk dicht. In 1836 werden de laatste degelijke herstellingen aan de romaans-gotische kerk gedaan. De bouwvallige toestand van de kerk omstreeks het midden van de 19de eeuw vormde de aanleiding voor verschillende nieuwbouwplannen. Een sober neoromaans ontwerp van Pierre Nicolas Croquison uit 1862 werd door de Koninklijke Commissie voor Monumenten afgewezen.

Architect Antoine Verbeke (Brugge) ontwierp in 1887 een neogotische nieuwbouw, waarvoor de oude kerk volledig gesloopt moest worden. De Koninklijke Commissie voor Monumenten kon het behoud en de restauratie van het romaanse schip en de vieringtoren afdwingen. De rest van de kerk – het gotische koor, de kruisbeuk en de zuidelijke zijbeuk – werd gesloopt. De nieuwbouwkerk werd naar het westen georiënteerd om de toegang vanaf de Kerkeweg mogelijk te maken. Na de bouw van de neogotische kerk (1890-1892) werd het oude schip louter als bergruimte gebruikt. De architecten Maurice en Luc Vermeersch (Brugge) werkten in 1968 een plan uit waarbij de neogotische kerk plaats zou ruimen voor een eigentijdse lage nieuwbouw met plat dak, waardoor de romaanse kerk opnieuw veel beter zichtbaar zou worden. Het ontwerp werd nooit gerealiseerd. Na bijna twintig jaar plannen maken, kon het romaanse gebouw uiteindelijk in 1992-1994 gerestaureerd worden. Het metselwerk werd zorgvuldig gerestaureerd en de scheibogen werden met glas gevuld. De gerestaureerde kerk werd op 1 oktober 1994 door de Brugse bisschop herwijd.

De Sint-Eligiuskerk bestaat uit een aaneenschakeling van een gedeelte van een romaanse kerk en een neogotische basilicale kerk ten zuiden daarvan, gelegen op een hoekperceel van de Kerkeweg en de Eernegemweg, in de dorpskern van Snellegem. Omdat de neogotische kerk veel hoger is dan de romaanse kerk, is vanop het dorpsplein ten zuiden enkel de spits van de romaanse toren te zien. De kerkgebouwen worden omgeven door een ommuurd en met leibomen afgezoomd kerkhof. Op het kerkhof zijn talrijke hardstenen grafzerken aanwezig en elf gietijzeren grafkruisen. Er bevindt zich één groot familiegraf bij de ingang van de neogotische kerk. De hoofdingang van de kerk is het oostportaal van de neogotische kerk. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/88778)

bij de parking staat Oscar, een beeltenis van een boerenpaard

eerste deel van de wandeling, we vertrekken bij ‘t Oosthof

een klein gedeelte van de omwalling van ‘t Oosthof

"Het Oosthof" van Snellegem is één van de oudste en meest tot de verbeelding sprekende hoeves in de streek. De ligging naast de Sint-Eligiuskerk, het indrukwekkende boerenhuis, de toegangspoort en de omgrachting, getuigen van het belang van de site in de ontstaansgeschiedenis van Snellegem. De hoeve wordt in de literatuur ook het "Ridderhof" of "De Zeventorre" genoemd. Haar meest bekende naam "Het Oosthof" is te verklaren door haar ligging ten opzichte van de historische tegenhanger "Het Westhof", een middeleeuwse hoevesite die eeuwenlang dezelfde adellijke eigenaars had als het Oosthof en wellicht vanuit dit domein is ontstaan. Het woonhuis, de stallingen, de toegangspoort en de walgrachten van "Het Oosthof" werden beschermd als monument bij K.B. van 21 september 1962.

de toegangspoort van ’t Oosterhof

het woonhuis

de gebouwen waar nu het restaurant is gevestigd

de achterste stallingen

de omwallingen aan de voorzijde

Historiek. Snellegem vormde tijdens de vroege middeleeuwen het centrum van een uitgestrekt landbouwdomein, dat in oorsprong terugging tot een Merovingisch kroondomein: de fiscus Snellegem. "Het Oosthof" was de centrale hoeve van de fiscus Snellegem, wellicht de oudste kern van het koninklijke domein uit de Merovingische periode. Toen Dagobert (629-639) de missionering in de hand werkte, kwamen Sint Elooi en zijn volgelingen naar Snellegem en lieten er wellicht een kerkje bouwen, in de nabijheid van deze centrale hoeve waar de belastingen werden geïnd. Snellegem kwam onder Boudewijn I, stichter van het Graafschap Vlaanderen, in het bezit van de graaf. In 941 schonk Graaf Arnulf I de helft van zijn domein Snellegem aan de Sint-Pietersabdij in Gent. Deze abdij kreeg onmiddellijk de herenhoeve in volle eigendom, terwijl de graaf het vruchtgebruik van wat er nog overbleef van de halve fiscus (de oostelijke) voor zich behield tot aan zijn dood. Rond 953 ruilde de graaf de kerk van Afsnee en gronden in de buurt van Gent, om de helft van de kerk van Snellegem en de centrale herenwoning opnieuw in zijn bezit te krijgen.

In de 10de eeuw woonde een zekere Fulpertus op het Oosthof, hij was er de toeziener, de meier of major. Pas meer dan twee en een halve eeuw later zijn opnieuw bewoners bekend: Gerardus I, de Ridder van Rode, deel uitmakend van het hof van de Graaf. De heren van Rode, afkomstig uit het land van Rode, waren bekende Vlaamse ridders, die belangrijke taken voor de Vlaamse graven en de koning van Engeland hadden vervuld. Volgens Noterdaeme zou Jacob van Maerlant als klerk in dienst geweest zijn bij deze heren van Rode. Na hen kwamen de Heren van Snellegem (1280-1320) waarover weinig gekend is. Door een aankoop werden de Heren van Meetkerke de bezitters van het Oosthof, onder wie rechtsgeleerde en politicus Adolf van Meetkerke. In de tweede helft van de 14de eeuw bouwde ridder Rogier van Meetkerke er een kasteel. Het werd in 1489 belegerd, en grotendeels vernield. Het werd heropgebouwd, en heette toen een tijdlang "Het Nieuwhof". Volgens de literatuur zou de huidige bakstenen gotische toegangspoort van deze heropbouwfase uit de late 15de eeuw dateren.

In 1560 kocht Jonkheer Jan de Baenst het Oosthof en het Westhof. In 1560 wordt het Oosthof als volgt beschreven in archiefstukken: "het leen genaamd het Oosthof te Snelleghem, omvattende het kasteel, de burgwallen en walgrachten 80 gemeten land". Op de kaart die Pieter Pourbus van het Brugse Vrije schilderde in 1571 zien we het Oosthof als een groot bakstenen kasteel weergegeven. In 1575 kwam het Oosthof door erfenis in handen van Karel van Ghistel, heer van Proven. Zijn zoon verkocht de eigendommen aan Karel Bremers. De familie verkocht de heerlijkheid in 1663 aan Jan Georges Preston. In 1679 werd het opnieuw verkocht aan Karel le Gillon, raadspensionaris van de stad Brugge. Op het einde van de 17de eeuw leed het Oosthof zwaar onder de plunderingen van de Franse en Spaanse troepen, die om beurten de streek bezetten. Het kasteel van het Oosthof brandde daarbij volledig af. Volgens de literatuur zou de hoogkamer van het boerenhuis, met kelder met graatgewelven en opkamer met gotische schouw, deze brand hebben overleefd en dateren uit de 16de of 17de eeuw. Eind 17de eeuw bestaat het Oosthof enkel nog uit een grote pachthoeve, net als het Westhof. Een kopie van een kaart uit 1683 geeft de toestand van het Oost- en het Westhof weer. De gebouwen van het Westhof zijn verdwenen; enkel de 8-vormige omgrachting is bewaard. Van het Oosthof zien we de eveneens 8-vormige omwalling, met de hoevegebouwen in de opstelling zoals we ze nu nog kennen, en met een opmerkelijk opperhof waar het verdwenen kasteel wordt gesuggereerd.

Gedurende de 18de eeuw bleven het Oosthof en het Westhof eigendom van de familie le Gillon. Op de kaart van Ferraris (1771-1778) wordt het Oosthof weergegeven als een grote hoeve op een omwald erf met boomgaard. Het bevat dezelfde bakstenen gebouwen als op de kaart uit de 17de eeuw. Door een huwelijk kwam het circa 1800 in handen van Anselmus van Caloen, een adellijk geslacht dat in Varsenare resideerde en daar eveneens tot in de 20ste eeuw veel onroerend goed bezat. Een kadasterkaart uit 1808-1810 geeft een ongewijzigde situatie weer tegenover de 17de- en 18de-eeuwse situatie. In 1885 wordt ten zuiden van het erf een landgebouw opgetrokken. In 1924 werd het Oosthof openbaar verkocht aan Gaston Martens, die de gronden verkavelde en doorverkocht. Het woonhuis, de stallingen, de toegangspoort en de walgrachten van "Het Oosthof" werden beschermd als monument bij K.B. van 21 september 1962. In de jaren 1980 wordt het Oosthof herbestemd tot restaurant en gerestaureerd.

Beschrijving. Monumentale historische hoeve met losse bakstenen bestanddelen, gelegen op een groot erf dat deels verhard is. Het oorspronkelijk volledig omgrachte erf bewaart enkel aan de westelijke zijde een deel van de walgracht, voor het woonhuis. De opstelling van de historische gebouwen, namelijk poort, boerenhuis met aansluitende stallen, en schuur met stallen, bleef ongewijzigd sinds de 17de eeuw. Het boerenhuis en de toegangspoort zijn nog ouder en gaan terug tot de 15de of 16de eeuw. Het oorspronkelijke deels onverharde erf met gekasseide stoepen, werd bij de herbestemming tot restaurant volledig verhard met betontegels.

Gelegen in de zuidwesthoek van het erf, domineert de indrukwekkende gotische toegangspoort het straatbeeld, vermoedelijk daterend van het einde van de 15de eeuw. Het betreft een witgekalkte verankerde bakstenen muurconstructie bekroond met zeven kantelen met hardstenen dekplaten, zie "De Zeventorre" als naam van de hoeve. Aan erfzijde is de constructie door drie hoge bakstenen steunberen gestut, verjongend en versneden; aan straatzijde heeft de muur twee lage vleugelstukken. De brede muur is doorbroken door twee spitsbogige poortdoorgangen met afgeschuinde dagkanten en hoekkettingen. De kleinere, rechter poort is afgesloten door een houten rechthoekige poort aan erfzijde. Boven deze poort, aan straatzijde, een beeldnis, oorspronkelijk rondbogig, nu rechthoekig. Boven de grootste poort is de muur aan erfzijde met een geprofileerde lijst afgewerkt. Aan noordzijde scheidt een haakse muur de ruimte tussen de poort en het huis af. De muur is door drie schietgaten doorbroken, gericht op de walgracht, en was tot voor de verbouwingen in de jaren 1980, bekroond met kapitelen; nu ezelsrug.

In de noordwesthoek van het perceel, het witgekalkte bakstenen volume van boerenhuis met ten zuiden aansluitende stal. Aan oost- en zuidzijde staat dit langgestrekte volume in een walgracht. Het boerenhuis is in kern 16de-eeuws, en bestaat uit een opkamer van twee traveeën en een laaghuis van drie traveeën, gevat onder twee pannen zadeldaken met aandaken. Haaks op de opkamertraveeën sluit aan erfzijde een laag keukenvolume aan.

Boerenhuis met rood bakstenen zijpuntgevels; het betreft tuitgevels met schouderstukken en, wat betreft de zijgevels van de opkamer, ook met muurvlechtingen. De lijstgevels aan straat- en erfzijde zijn witgekalkt op gepekte plint. De straatgevel is geopend met rechthoekige vensteropeningen met hardstenen onderdorpels. Een hardstenen mozegat zit onder het rechtervenster van de opkamer. Vernieuwd schrijnwerk naar oud model, met kleine roedeverdeling. Aan erfgevel heeft het boerenhuis een bakstenen dakkapel met tuitgevel met schouderstukken. Vergelijking met oud fotomateriaal toont aan dat aan de muuropeningen in de erfgevel een aantal wijzigingen ondergingen in de 20ste eeuw. De foto die in de publicatie van Trefois uit 1918 opgenomen is, laat een erfgevel zien bestaande uit een laaghuis met lage segmentboogdeur links en een beluikt getoogd venster rechts; door de aanbouw van een laag keukenvolume zijn de openingen in de opkamer niet zichtbaar. Fotomateriaal van het KIK uit 1953 geeft een wijziging weer: de deur werd naar rechts verschoven, links daarvan is een rechthoekig beluikt venster gemaakt. Rechts van de deur, in de hoek met de haaks geplaatste keuken, is een beglaasde veranda geplaatst. Deze veranda werd bij de renovatie vervangen door een grotere aanbouw die ook de deuropening mee inpalmt. De lage, haakse keuken heeft aan oostzijde een tuitgevel in bruine baksteen. De witte erfgevel is doorbroken met een rechthoekig beluikt venster; de lage rondboogdeur is niet meer zichtbaar door de aanbouw.

Het interieur van het boerenhuis bewaart een prachtige opkamer met eind-15de-eeuwse gotische schouw, voorzien van zeer fijn uitgewerkte natuurstenen hoofdjes van een man en een vrouw. De grote, hoge kelder die onder de opkamer is bewaard, vertoont een zeer mooi graatgewelf met centrale vierkante pijler met eenvoudig kapiteel, dat 17de-eeuws aandoet.

Ten zuiden bij het boerenhuis aansluitend, een stalvolume van vijf traveeën onder een pannen half schilddak met aan erfzijde een klimmend dakvenster. De witgekalkte, verankerde bakstenen stal is aan beide langsgevels door steunberen gestut. Aan straatzijde zijn drie kleine segmentbogige stalvensters voorzien. Aan erfgevel zijn er drie gelijkaardige vensters en twee getoogde staldeuren. De stal is herbestemd als gelagzaal van het restaurant en bewaarde daardoor geen interieurelementen.

Ten noorden van het erf, een haaks op het boerenhuis geplaatst, langgestrekt volume van schuur en stallen, in kern 17de-eeuws. Ten oosten, grote dubbele dwarsschuur met geïncorporeerde stallen in rode baksteenbouw onder pannen zadeldaken. Ten westen een puntgevel met aandak en muurvlechtingen, ten oosten een puntgevel met rode en gele baksteenlagen, die wijzen op verbouwingen; drie luchtgleuven. De schuurpoorten aan erfzijde reiken tot onder de daklijst. Verder, moderne rechthoekige vensteropeningen.

Ten westen bij de schuur aansluitend, stalvolume onder pannen zadeldak met oorspronkelijk twee klimmende dakvensters. Het volume bestaat uit een bakstenen basis waarop een houten beplanking rust. De staldeuren werden vernieuwd.

Ten zuiden van het erf, een in 1885 toegevoegd volume op vierkant grondplan, gevat onder een geknikt zadeldak. De topgevels zijn deels beplankt. Wellicht betreft het een oorspronkelijk wagenhuis, nu verbouwd. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/88786)

We starten onze wandeling

de gemeenteschool met jaartal 1875, de onderwijzer woonde ook in het gebouw

Voormalige "GEMEENTE SCHOOL", samen met dit opschrift in een cartouche ook gedateerd "1873". Opgetrokken volgens hetzelfde plan en bestek als de gemeentescholen in de naburige gemeenten Zerkegem, Stalhille en Varsenare. De typeplannen werden opgemaakt door de Provinciaal Bouwmeester, in die tijd Pierre François Buyck (Brugge).
Samen met de aanpalende en achterliggende klasgebouwen (baksteenbouw onder zadeldaken), grondig gerenoveerd en herbestemd tot gemeenschapshuis en bibliotheek (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/88766)

oud gerenoveerd huis met een everzwijn!

na een tijdje verlaten we de geasfalteerde straat en slaan we een breed pad in. Direct komen we in de velden en natuur

heeft de naam van dit pad ergens te maken met een gebruik in het verleden? we weten het niet

wat verder wandelen we langs een vrij grote visvijver

een sterke zon die groot contrast veroorzaakt tussen donker en licht

van hier zien we de Boerenmolen, zonder wieken

De Boerenmolen op de hoek van de Oude Bruggeweg en de straat Kouter maakt deel uit van een uitzonderlijke molensite. Kenmerkend is de hoge ensemblewerking tussen de hoge romp van een stellingmolen uit het midden van de 19de eeuw en de molenaarswoning. Deze woning werd rond 1922 ondergebracht in de in 1840 gebouwde, vroegere watermolen op de kronkelende Waal- of Jabbeekse beek (“Walebeek” op Atlas der Buurtwegen, rond 1845). De coöperatieve uitbating van de windmolen vanaf 1906 verklaart de benaming Boerenmolen.

de Boerenmolen en het molenaarshuis

de Waalbeek naast de Boerenmolen, het water dreef ooit de molen aan

De molenaarsfamilie Deprez bouwde in 1840 een watermolen op de Waalbeek voor het malen van graan en het slaan van olie. De molen was eigendom van Karel, Jacobus en Pieter Deprez, molenaars uit Leke en Snellegem, maar werd gebouwd op disgrond. Rond 1854-1858 liet molenaar Seraphinus Deprez ten westen van de watermolen een windmolen aanbouwen, toen de Koutermolen genaamd. De watermolen fungeerde verder als oliemolen, de windmolen - met jaartal 1858 op de kap - werd als korenmolen gebruikt. Bij de bouw werden enkele oude molenonderdelen hergebruikt, zoals onder meer blijkt uit het jaartal "1784" op een staakijzer. De wieken hadden een vlucht van circa 24 meter. De kap draaide op een zetel en 6 + 2 + 2 rollen. De stellingmolen werd in 1886 uitgerust met een gasmotor om ook op windstille dagen graan te kunnen malen. Mogelijk herbergde de uitbreiding van het volume, in 1885 door het kadaster geregistreerd, deze motor. Tien landbouwers, gegroepeerd in de "Maatschappij – Burgerlijke Casteleyn Lodewijk en deelhouders" kochten in 1906 de molen en stonden in voor de coöperatieve uitbating van de “stoomoliemolen en graanwindmolen”.

Na de verkoop van de windmolen in 1921 aan molenaar Edmond Desopper werd de watermolen omgebouwd tot woning (kadastrale opsplitsing in 1922). De Waalbeek onder de molen getuigt nog van de watermolen. In 1940 werd de buitenroede voorzien van het in Nederland geïntroduceerde wiekverbeteringssysteem van A.J. Dekker. In 1960 werd de windmolen stilgelegd. De galerij werd in 1963 door een storm vernield. Plannen uit 1971 om de molen te herstellen werden nooit uitgevoerd en na nieuwe stormschade in 1976 werden de kap en het wiekenkruis met as en vangwiel weggenomen. In 1995 werden de molenstenen uit veiligheidsoverwegingen uitgehaald. Na verwijdering van de klimop en het plaatsen van een noodkap (1995) werd de bakstenen molenromp in 1996 gerestaureerd.

Inrichting van de molen. Op de benedenverdieping zorgden conische kamwielen voor de mechanische aandrijving van de molen. De eveneens beschermde gasmotor staat in een bijgebouw tussen de molen en de woning. Er is ook een haverpletter. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/88788)

wanneer we verder langs de velden stappen zien we op de achtergrond de kerk van Jabbeke

oude knotwilgen boorden het veld

wat verder wordt de weg een beukendreef met statige bomen

achter de haag is een grote kwekerij van laurierplanten

Laurier is een wintergroen sierboompje met een mediterrane uitstraling die je in allerlei snoeivormen kan houden. De donkergroene laurierblaadjes kunnen gebruikt worden als keukenkruid. Ze zijn lancetvormig, leerachtig, eindigen in een puntje en hebben de neiging om verticaal te groeien.

In onze streken bloeit een laurier maar zelden. De bloei bestaat uit trosjes lichtgele, kleine bloempjes. Daarna volgen de kleine, groene bessen die zwart kleuren.

Wintergevoelige plant die onze Vlaamse winters alleen overleeft op een heel beschutte, warme plek zoals een stadstuin op het zuiden of een patio van een publiek gebouw.
(https://www.groenvanbijons.be/laurus-nobilis-laurier)

de kleur van het gras of gewas is mooi groen

onderweg zien we een oude hoeve, niet oud genoeg om belangrijk te zijn

nog steeds dragen sommige bomen kleurrijke bladeren

ooit betere tijden gekend …

een weg met iets meer verkeer, maar een veilig fietspad (toch ten opzichte van het autoverkeer …)

de daaropvolgende veldweg is modderachtig. Door de zandgrond echter valt dit nog mee (in vergelijking met de klei- en/of leemmodder)

tweede gedeelte van de wandeling

We stappen richting Maskobossen

De Maskobossen worden beheerd door Natuurpunt, we kijken even op hun website (https://www.natuurpunt.be/natuurgebied/maskobossen)

Dit bossencomplex ten zuiden van Jabbeke met typisch blokvormig drevenpatroon ontstond op de onvruchtbare heide ten tijde van Napoleon. Nu vinden tal van planten en dieren een onderkomen in het bos, de poelen en de hooilanden. Kinderen kunnen terecht in De Speelplekke, een wondermooi stukje speelnatuur!

De geschiedenis van dit gebied is onlosmakelijk verbonden met die van de zogenaamde veldzones in de Vlaamse zandstreek. Jabbeke ligt dan ook juist op de grens van de Vlaamse zandstreek en de polders. Deze velden vormden ongeperceelde landschappen en bestonden vermoedelijk uit heideachtige vegetaties, afgewisseld met struwelen en bosjes. Ze werden pas veel later ontgonnen dan het omliggende landschap.

De oudste ontginningsgebieden worden gekenmerkt door kleinschalige, sterk geperceelde landbouwcomplexen. We kunnen dus stellen dat de Maskobossen eigenlijk al meer dan 100 jaar een productiebos zijn met voornamelijk eiken, lorken en beuken. Maar er zijn ook een aantal percelen met enkel hakhout.

Tot vlak na de tweede wereldoorlog was het gebied eigendom van de adellijke familie della Faille d'Huysse. Daarna werd het verkocht aan een andere adellijke familie, de familie Gillès de Pélichy. In 2000 werd het gebied dan uiteindelijk aangekocht door Natuurpunt.

Wandel hier door de hoofddreef en bewonder de eeuwenoude, prachtige beuken. Verpoos een tijdje op één van de vele bankjes in het gebied en geniet van het uitzicht, de rust en de natuur. Verwonder je over de spontane verbossing van wilg en berk, daar waar vroeger enkel maïs groeide.

Agressieve exoten zoals Amerikaanse vogelkers en Amerikaanse eik worden in het gebied verwijderd. Op die manier krijgen de inheemse soorten een betere kans om te overleven. Daarnaast werden er ook een poel en een vogelbosje aangelegd.

Op enkele percelen werden Japanse lorken en Douglassen gekapt. Daar zijn zomereiken, berken, lijsterbessen en tamme kastanjes spontaan terug opgeschoten.

In de hoofddreef zijn beuken aangeplant en werd de dreef hersteld. De beuk is namelijk een typische dreefboom in deze ʺveldgebiedenʺ.

en op de website van de gemeente Jabbeke (https://www.jabbeke.be/Details.aspx?detail=20187)

De Maskobossen achter het nieuwe kerkhof van Jabbeke vormen een uitloper van het grote Vloethemveldgebied. Tijdens de 18de eeuw werden deze gebieden ontgonnen en werden er rechte beukendreven in aangelegd. De boometage bestaat vooral uit oude zomereiken, berken en beuken. Eronder tref je in de struiketage tamme kastanje, Amerikaanse eik, lijsterbes en sporkehout aan. In de kruidenlaag heeft vooral de braam het voor het zeggen, maar ook de stekelvaren en het zeldzame dubbelloof komen er veel voor. Kamperfoelie, valse salie en pijpenstrootje vind je aan de droge bosranden. Vlier, boswilg, els en moerasspirea komen eerder aan de natte boskanten voor. Naast de algemene vogelsoorten kunnen volgende soorten waargenomen worden: houtsnip, zwartkap, tuinfluiter, groen en grote bonte specht, goudhaantje, boompieper en boomkruiper, torenvalk, buizerd en sperwer. In de 11 ha bos inventariseerde Natuurpunt Jabbeke een 60-tal zwammen. Sinds 2000 zijn de Maskobossen eigendom van Natuurpunt Jabbeke en toegankelijk voor wandelaars. Fietsers kunnen er hun hart ophalen als onderdeel van het knooppuntnetwerk en de mountainbikers als deel van de Bossenroute’.

Dit bossencomplex ten zuiden van Jabbeke met typisch blokvormig drevenpatroon ontstond op de onvruchtbare heide ten tijde van Napoleon. Nu vinden tal van planten en dieren een onderkomen in het bos, de poelen en de hooilanden. Kinderen kunnen terecht in De Speelplekke, een wondermooi stukje speelnatuur!

restanten van grote paddestoelen, de hoogtijdagen om mooie paddestoelen te zien zijn voorbij

regelmatig kruisen we een beek

mos met zijn opvallend groene kleur

om het pad in de Maskobossen te vervolgen moeten we een droogstaande beek oversteken

een kort smal paadje brengt ons op een asfaltweg

we stappen langs de rand van het bos

ook het Maskobos heeft mooie hoge beuken

een massa bladeren op de grond, net een veelkleurig tapijt

met regelmatig een beek

zonder bladeren kunnen zonnestralen in het bos doordringen

een bank, … een picknickplaats

bij een poel …

… waarvan het wateroppervlak een spiegel is

en twee ezeltjes die nieuwsgierig komen kijken of er niets te rapen valt …

… ze blijven eerst geduldig staan wachten, maar na een tijdje druipen ze dan toch af…

… het spiegelende wateroppervlak achter zich latend …

we lopen nu aan de rand van het Maskobos, de zon geeft de bladeren een intense kleur

er zijn nog grote exemplaren paddestoelen te zien, maar de tijd van mooie paddestoelen is voorbij

rechts zien we een perceel waar herten grazen. Het zijn erg schuwe dieren, maar het mannetje blijft op afstand naar ons kijken

na het bos komen we terug in een weids gebied met weilanden en akkers

derde gedeelte van de wandeling

ook hier regelmatig een beek

met hier en daar een hoevetje of woning

en grazende runderen

waar we de Vloethemstraat (eerder een pad) inslaan …

staat er een knotwilg …

… met een opvallende knot, die grotendeels is uitgehold

in deze straat bevindt zich het Hildeghemhof

Het "Hildeghemhof" is een historische hoeve met 18de-eeuwse gebouwen die een belangrijke rol speelde in de ontginningsgeschiedenis van het Vloethemveld. De hoeve is gelegen aan de noordelijke rand van dit historische heidegebied en is opgenomen binnen de grenzen van het beschermde landschap Vloethemveld, beschermd bij M.B. van 9 juni 1995. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/88791)

hier stroomt de Zerkegembeek

 

boven ons hoofd, hoog in de bladerloze boom geven kleine vogels een meerstemmig concert

We komen in het gebied Vloethemveld, een gebied van ongeveer 330 ha met bos, heide, schrale graslanden en voedselarm water. Hier vindt men ongerepte natuur, militair erfgoed en de herinnering aan een krijgsgevangenkamp door de kunst van zijn bewoners. Die combinatie is uniek in de wereld.

hier zijn mooie dreven, waar veel mensen wandelen en mountainbikers de grond doorploegen

Wie vandaag in Zedelgem/Jabbeke rondwaart en aan het Vloethemveld passeert, kan het zich amper voorstellen, maar deze plek speelde een belangrijke rol in beide wereldoorlogen. In de Eerste Wereldoorlog verbleven in deze contreien een 18.000 Duitse militairen. Ze lieten er de bomen kappen en de stammen gebruikten ze voor de loopgraven aan de IJzer.

Na de Tweede Wereldoorlog werd het Vloethemveld omgebouwd tot een immens geallieerd krijgsgevangenenkamp. Het grootste in zijn soort. Tussen januari 1945 en halfweg 1946 verbleven hier ongeveer een 100.000-tal gevangenen, van vooral Duitse en Baltische oorsprong. De lokale bevolking wist ondertussen weinig of niets van dit kamp af. Engelse soldaten, versterkt met Belgische dienstplichtigen, namen de beveiliging voor hun rekening en er was zo goed als geen contact met de buitenwereld. Het verklaart waarom het krijgsgevangenenkamp van Vloethemveld geen deel uitmaakt van ons collectief geheugen.

Momenteel zijn er nog volop restauratiewerken aan de gang. Natuur en Bos van de Vlaamse overheid, de Vlaamse Landmaatschappij en gemeenten Zedelgem en Jabbeke slaan hiervoor de handen in elkaar om vanaf 2021 een onthaal te bieden in het Kamp Vloethemveld. Ook het militair domein (stiltegebied) is zelden toegankelijk omwille van zijn uitzonderlijke natuurwaarden. (https://www.brugseommeland.be/nl/verborgen/vloethemveld)

Het "Vloethemveld" is een onderdeel van het Bulskampveld (zie Beernem), het historisch heidegebied dat zich volgens oude kaarten (16de-17de eeuw) uitstrekt in zandig Vlaanderen van Hansbeke-Bellem tot Wijnendale-Aartrijke en Zedelgem-Loppem. De geschiedenis van het "Vloethemveld" gaat samen met de grote ontginningen van de heidegebieden in het noordelijke binnenland van Vlaanderen en dit vanaf circa het jaar 1000. Het "Vloethemveld" is één van de gebieden die het langst als heidegebied standhoudt. In 1296 schenkt graaf Gwijde van Dampierre het "Vloethemveld", "…woestinen of velde ligghende tusscen de prochghien van Snellengheem, Zedelgheem ende Artrike…", aan het Brugse Sint-Janshospitaal. Het toponiem "Ons Gheduchts Heeren Velt", dat voorkomt op de oorkonde van 1296 refereert aan de Graaf van Vlaanderen. In een tekst van 1392 is er sprake van "viere ende twintich bunnre velts, dat men heet Bulscamp, ligghende in de prochie van Zedelghem ten stenen cruce, an de nordside van de Groten Heerweghe tussen Brugghe ende Dixmude".

Om het veld te ontginnen bouwt het hospitaal aan de rand van het gebied enkele hoeves: het "Hildeghemhof" (zie Snellegem, Jabbeke), het *"Vloethemhof" (zie Snellegem, Jabbeke) en "Noortweghe" (zie Diksmuidse Heirweg nr. 1). Bij de ontginning speelt de hoger gelegen Diksmuidse Heirweg (onderdeel van een oude Romeinse Heirweg) een belangrijke rol. Door steeds terugkerende overstromingen wordt in 1478 door de hospitaalbroeders ten noorden van het gebied de zogenaamd "Vossenbarm" (grondgebied Snellegem, tussen de Vloethemstraat en de Isenbaertstraat) aangelegd. Dit geeft aanleiding tot het vormen van talrijke vijvers zoals de "Grote Vloethemvyvere", de "Cleene Vloethemvyvere". Bij een opmeting van het gebied in 1769 door landmeter David Timotheus Huysseune worden een vijftiental vijvers in kaart gebracht. Vanaf circa 1770 wordt het veldgebied als houtwinningsgebied uitgebaat. De vijvers en moerassen worden gedempt en bebost, kaarsrechte dreven doorkruisen het nieuw aangeplante bos. In 1781 wordt een boswachterswoning gebouwd, de zogenaamd "Ferme Bocca". Rond 1800 draagt de Franse bezetter het "Vloethemveld" over aan de Burgerlijke Godshuizen te Brugge. De hongersnood van 1847 en de groeiende vraag naar hout leiden tot massale ontbossing. Bij de herbebossing vanaf 1880 worden vooral snelgroeiende uitheemse bomen en naaldbomen aangeplant.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog kappen de Duitsers bijna het hele bos, het hout dient voor het front aan de IJzer en houtovens. Ze richten er barakken op, munitieopslagplaatsen en leggen spoorlijnen aan. Tijdens hun terugtrekking in 1918 wordt alles vernietigd. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/209443)

rechts is het afgesloten gebied

wat verder is er een uitkijktoren gebouwd (foto van internet), gebouwd naar het model van de torens om het krijgsgevangenkamp te bewaken, we klimmen naar boven

dichtbij zien we een groot meer

en verschillende, door mensenhanden gebouwde, taluds

tijdens de militaire tijd stonden er barakken, munitiedepots die omgeven waren door deze taluds

Tijdens de periode 2007-2008 zijn deze barakken afgebroken en de taluds open gemaakt, dat om de natuur te redden, er groeien hier zeldzamen heideplanten

het zijn nog stille getuigen van de aanwezigheid van Duitsers tijden WO I, den grooten oorlog

ooit was dit het beeld

we wandelen verder door de lange dreven

een open plek

op een bepaald moment verlaten we Snellegem en Jabbeke, we komen in Zedelgem

door de vele paden, geraken we van het vooropgestelde pad

alle paden zien er even mooi en gelijkaardig uit

gelukkig is er nog altijd een gps, een kaart en wat gezond verstand (waar de politici en de virologen steeds beroep op doen tijdens de coronatijd) en we komen weer waar we moeten zijn

er is nogal wat modder, maar door het dek van de afgevallen bladeren valt dat niet zo op, tot we er onze voet in zetten …

een lange kasseiweg leidt ons terug naar Snellegem

de mooie landschappen , hier de omwalling van de Vloethemveldhoeve

we moeten even beter kijken

dit is de Vloethemveldhoeve

Historische hoeve zogenaamd "Vloethemveldhoeve". Bestaande uit twee losse bestanddelen. Het stuk van de straat waarop de erfoprit uitgeeft, bestaat uit kasseien. Er zijn nog stukken van de walgracht bewaard ten zuiden en ten westen van de hoevegebouwen. De hoeve is beschermd als monument bij M.B. van 15 april 2004 en is gelegen in een beschermd landschap "Vloethemveld" (M.B. van 9 juni Deze historische site gaat terug tot het einde van de 13de eeuw en kadert in de ontginning van het omliggende Vloethemveld. In 1296 schonk graaf Gwijde van Dampierre veld en heidegrond aan het Sint-Janshospitaal in Brugge. Op traditionele wijze probeerde het "Sint-Janshuys" een deel van deze laaggelegen gronden te ontginnen door de uitbouw van hoeves. Het "Hildeghemhof"  "en het "Vloethemhof" in Snellegem en "Noortweghe" in Zedelgem dateren uit deze fase. De eerste vermelding van de naam "Vloethem" dateert van circa 1300: "Zegher van Vloethem". In 1478 wordt de hoeve expliciet vermeld. De monumentale 8-vormige omwalling verwijst naar het belang van de hoevesite, en wordt voor het eerst vermeld in 1681.

De Vloethemhoeve speelde voornamelijk in het derde kwart van de 18de eeuw een belangrijke rol bij de drooglegging en de bebossing van de moerassige gebieden en vijvers ten zuiden van de site. Het boerenhuis en de schuur dateren uit deze periode, zie jaartal 1791 op stalgevel. De hoeve wordt op de kaart van Ferraris (1771-1778) weergegeven als bestaande uit drie losse gebouwen rond een erf met bomen. Ook de rest van de site wordt weergegeven als een boomgaard. Het Primitief kadasterplan van 1834 geeft quasi dezelfde situatie weer: drie losse volumes die ongeveer een vierkant vormen op het noordelijke perceel, met in de noordwesthoek een afgescheiden moestuin; ten zuiden een ongeveer even groot vierkant perceel. Het woonhuis is noord-zuid gericht en ten zuiden haaks daarop staat een langwerpige schuur. Ten oosten van het woonhuis staat een stal. In 1886 wordt het oostelijke landgebouw afgebroken, boerenhuis en schuur worden uitgebreid. Op het einde van de 20ste eeuw worden aanbouwen aan het boerenhuis gerealiseerd.

Indrukwekkende hoeve met losse bakstenen bestanddelen onder pannen zadeldaken. Het woonhuis met aangebouwde stallen, de schuur, hangar en verbouwde wagenhuis zijn geschikt rondom een deels verhard, deels begraasd erf met een mestvaalt tussen huis en schuur. Het grote erf is toegankelijk vanuit het noorden over een overwelfde gracht met smeedijzeren hekken tussen pijlers in beton. De oorspronkelijke rechthoekige, 8-vormige omwalling omvat twee aangrenzende, vierkante percelen waarbij het noordelijke perceel met hoevegebouwen, restant van boomgaard en moestuin.

Ten zuiden en haaks op het woonhuis staat het langgestrekte volume van schuur met stallen. De grote dwarsschuur met stallingen, overdekt met zadeldak (Vlaamse pannen), is in verschillende fases tot stand gekomen en dateert uit het einde van de 18de en het begin van de 19de eeuw. De oorspronkelijke constructie startte met de oostgevel in gele baksteen waarin een gedichte zolderopening en radvormig uilengat zitten. Vervolgens was er vanaf de linkerkant van de noordgevel een open wagenbergplaats met wand bestaande uit een bakstenen sokkel waarop een houten plankenbeschieting. De grote rechthoekige poort is aan beide langsgevels nog bewaard. De gedeeltelijk beplankte schuur liep door tot juist voor de laatste staldeuren, nog te zien aan de bouwnaad. Zoals af te lezen uit de mutatieschetsen in het kadaster, werd de schuur in 1886 verlengd met stallen. Ten zuiden van de schuur zit in de grond het restant van een gietijzeren rosmolen, gesigneerd "LEON CLAEYS ZEDELGHEM". Binnenin is dit stalschuurvolume ingedeeld in elf compartimenten, bijna allemaal gebruikt als koeienstallen, met bakstenen vloeren met goten, hardstenen slieten. De kleine stallingen tegen de oostelijke zijpuntgevel zijn in de tweede helft van de 19de eeuw aangebouwd. Deze zijn voorzien van een bakstenen vloer, vaste voederbakken, drie deuropeningen en een lessenaarsdak met Vlaamse pannen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/88794)

laatste deel van de wandeling

Dit laatste deel brengt ons door woonstraten terug bij de kerk van Snellegem

 

Print Friendly and PDF

 

 

 

 

Plaats een Reactie

Norbert D'hiet Prachtig. Geplaatst op 09 Mei 2021
Leen Hi Lou en Stephan, Een heel interessante mooie wandeling!!! Geplaatst op 03 Februari 2021

 

      
This site is only viewable in landscape mode !
Session Tracking