Reisverhaal «België, wandeling 30, Sint-Margriete»

en nu eens dichtbij: Vlaanderen wandelland | België | 0 Reacties 24 Maart 2021 - Laatste Aanpassing 27 December 2020

wandeling 30, Sint-Margriete

Sint-Margriete ligt het noordwesten van de provincie Oost-Vlaanderen, het hoort bij het Meetjesland en de hoofdgemeente Sint-Laureins

Sint-Margriete is op de kaart rood ingekleurd

De eerste aan Sint-Margaretha gewijde kerk werd in 1244 gesticht door de Sint-Pietersabdij op enkele kilometers ten noorden van het huidige dorp, op Nederlands grondgebied. Deze staat bekend als de eerste kerk van Sint-Margriete.

Een nieuwe kerk, bekend als de tweede kerk van Sint-Margriete, werd kort na 1399 gebouwd op 2,5 km ten noorden van Nieuw-Roeselare, nadat er weer herdijkingen hadden plaatsgevonden. In 1404 ging deze kerk alweer verloren ten gevolge van de Sint-Elisabethsvloed.

In 1444 werd de Roeselarepolder bedijkt en in 1462 volgde de Sint Kruispolder ten noordwesten van de Roeselarepolder. In deze polder werd in 1470 de nieuwe parochiekerk van Sint-Margriete gebouwd, bekend als de derde kerk van Sint-Margriete.

De godsdienstoorlogen en de daaropvolgende inundaties in het kader van de Tachtigjarige Oorlog leidden er toe dat ook deze derde kerk in verval raakte. In 1570 verdween de kerk ten gevolge van de Allerheiligenvloed. Toen ontstond ook de Brandkreek. De godsdienstoorlogen leidden tot verder verval van deze kerk.

In 1622 werd de Brandkreek gegraven als verdedigingslinie door de Staatsen. Bovendien bracht de Vrede van Munster (1648) met zich mee dat de parochie van Sint-Margriete gehalveerd werd. Een deel kwam op Staats grondgebied te liggen.

In 1672 begon men met de bouw van een nieuwe kerk door de Sint-Baafsabdij, nu in de Sint-Lievenspolder. Deze vierde kerk van Sint-Margriete had in 1682 nog te lijden van een overstroming, waarbij ook de Brandkreek werd verbreed en de ruïnes van de derde kerk wegspoelden. In 1883 werd de vierde kerk, die bouwvallig geworden was, gesloopt. Alleen het koor bleef behouden. Dit werd met een neogotisch portaal afgesloten en er werd een calvarie in opgericht. In 1971 woedde er een brand en daarna werd het oude koor gesloopt.

De nieuwe kerk werd gebouwd van 1877-1881. Dit is de vijfde kerk van Sint-Margriete.

Sint-Margriete ligt dicht tegen de Nederlandse grens aan en kent vooral lintbebouwing die zich ontwikkelde langs de polderdijken en zich historisch heeft ontwikkeld. De plaats ligt in het Oost-Vlaams polder- en krekengebied op een hoogte van ongeveer 2 meter. Tot de nabijgelegen kreken behoren de Molenkreek, de Roeselarekreek en de Hollandersgatkreek, en verder het Nieuw Haantjesgat en De Val.

Sint-Margriete is vanouds een landbouwdorp. In 1960 werd nog een weegbrug opgericht voor landbouwproducten. (https://nl.wikipedia.org/wiki/Sint-Margriete)

de weegbrug (foto http://wandeltoertjes.blogspot.com/2014/03/meetjeslandse-kreken.html)

Nergens in Vlaanderen is de invloed van de zee op het landschap zo voelbaar als in de Meetjeslandse Kreken. Dit natuurgebied huisvest enkele waardevolle stukjes natuur.

Het krekengebied vertelt het verhaal van de mens die terrein verovert op de zee, en de zee die dan weer hard en genadeloos terugslaat. Het polderland rond de monding van de Westerschelde werd eeuwenlang geteisterd door dijkbreuken en overstromingen, waarbij het water grillige kuilen in het landschap uitschuurde. De zee trok zich terug en de kreken bleven over.

Niet al deze plassen zijn echter van natuurlijke oorsprong. Er werd in de streek namelijk ook turf gestoken, een brandstof die via sloten en kanaaltjes in kleine vaartuigen naar de steden werd gebracht. De turfputten werden tijdens stormvloeden verder uitgeschuurd.

Eens de zee door metershoge dijken bedwongen, maakten rust en landbouwuitbating zich meester van de streek. De landbouw drong de natuur terug tot op de dijken en de oevers van de kreken met hun brede rietkragen, die heel wat bijzondere vogelsoorten herbergen.

In de rietlanden rond de kreken broeden typische vogels, als rietzanger, blauwborst en bruine kiekendief. Veel van de graslanden zijn zilt en herbergen een typische fauna met zouttolerante plantensoorten, als zeekraal, schorrezoutgras en zilte schijnspurrie. Vogels die in deze natte graslanden broeden, zijn grutto, tureluur en kluut. De kalkrijke dijken herbergen speciale plantensoorten als wilde marjolein, agrimonie en kattendoorn.

Er overwinteren duizenden kolganzen en grauwe ganzen in de polder, alsook honderden kleine zwanen en rietganzen. Slechtvalk, blauwe kiekendief en smelleken zijn typische overwinterende roofvogels.

Natuurpunt beheert hier een aantal dijken en kreken, samen goed voor zo'n 180 ha natuur. Het beheer wordt mogelijk gemaakt door de goede samenwerking met de Zwarte Sluispolder, de Generale Vrije Polders, NV Waterwegen en Zeekanaal en het Regionaal Landschap Meetjesland. Het grootste deelgebied binnen het Meetjeslands Krekengebied is het Leopoldkanaal. Het is de ecologische verbinding tussen de Asseneedse kreken en de kreken van Sint-Laureins en vormt tegelijk de hoofdslagader voor de afwatering binnen het gebied. De bermen van het Leopoldkanaal worden beheerd door een schaapherder. (https://www.natuurpunt.be/natuurgebied/meetjeslandse-kreken)

Onze 10,5 km lange wandeling volgt knooppunten (te beginnen vanaf de Vlamingstraat 98)

98 – 50 – 99 – 97 – 96 – 87 – 86 – 52 – 84 – 85 – en terug richting 98

kaart waarop onze wandeling is aangeduid (bruin begin, groen einde)

kaart met het noordelijke gedeelte van de wandeling in oranje aangeduid

Tijdens de gehele wandeling zien we slechts sporadisch een gebouw, de rest is natuur (kreken) en velden

we starten bij een gebouw waarvan we hier rechts nog de omheining zien

gauw komen we bij de eerste kreek, de Vrouwkenshoekkreek

Net zoals de andere kreken staat ook deze kreek onder druk van
1. de landbouw: hierdoor komt er een duidelijk teveel aan meststoffen in het water terecht, en
2. de sportvissers: hierdoor wordt de rietkraag vernield waardoor waterleven heel erg gestoord wordt.

Langs deze open, mesohaliene (brak water) kreek krijgen de smalle rietkragen weinig kans om zich te ontwikkelen. De stroken worden bijna overal vernield door sportvissers. Er komen wel enkele rietlanden voor, vooral in de uitlopers. In de meeste hiervan werden greppels gegraven en populieren aangeplant, soms ook een struiklaag. Door deze ingreep, is er een sterke verruiging opgetreden. Nitrofiele ( door het teveel aan nitraten, afkomstig van meststoffen) soorten als Harig Wilgeroosje, Grote brandnetel. Akkerdistel en Haagwinde tieren hier welig (https://www.zwinstreek.eu/natuur-en-landschap/natuur/biologische-waarderingskaart/35-natuur-en-landschap/natuur/bwk/190-polders-nieuwland-oost-vlaanderen)

de rietkraag is heel erg smal

het grootste gedeelte van de wandelwegen heeft beton als bodembedekking

Er is ook heel weinig verkeer

regelmatig is er een brug over een kreek of …

… over een kleinere waterloop

Een infobord van Natuurpunt vertelt ons iets over de Vrouwkenshoekkreek:
De verschillende geulvormige uitlopers van de Westerschelde kwamen vroeger tot hier. Ze werden door het ritme van de zee beheerst. Het gebied bleef zo eeuwenlang in de greep van eb en vloed. De aanleg van dijken vanaf de 11de eeuw zorgde ervoor dat de zee werd teruggedrongen. Het duurde echter tot het einde van de 16de eeuw voor de zee in het Meetjesland definitief bedwongen was. De vele geulen, kreken en dijken blijven ook nu nog het landschap bepalen. Het Leopoldkanaal, gegraven halfweg de 19de eeuw, verminderde de wateroverlast. In 1963 werd gestart met het opvullen van een deel van de Vrouwkenshoekkreek met baggermateriaal uit het Leopoldkanaal.

De Vrouwkenshoekkreek in Sint-Laureins was ooit één van de mooiste kreken van het Vlaamse Meetjesland1. Maar in de jaren '50 werd ze voor het grootste gedeelte opgevuld met sediment afkomstig van de verdieping en verbreding van het nabijgelegen Leopoldkanaal. Daardoor verdween het typische kreekbiotoop met bijbehorende fauna en flora volledig en kwam een ecologisch weinig waardevol grasland in de plaats.

Nu is de kreek in ere hersteld en krijgt de natuur er weer alle kansen. Ook is ze terug verbonden met de Blokkreek in Nederland en voortaan kunnen de kreken samen een rol spelen in het waterbeheer. Op die manier draagt het project bij aan het realiseren van doelstellingen van de Europese kaderrichtlijn Water. Het bereidt ook het grensgebied voor op de gevolgen van de klimaatwijziging.

Verschillende partners uit het Vlaams-Zeeuwse grondgebied werkten samen om ruimte voor water te creëren en kennis uit te wisselen. Water stopt immers niet aan de grenzen.

Nadat de Vrouwenkenshoekkreek in de jaren '50 voor het grootste deel opgevuld werd, bleven de gronden tientallen jaren in privaat bezit. In de jaren '90 kon Natuurpunt het terrein verwerven en de plannen groeiden om de kreek terug te herstellen en opnieuw te verbinden met de nog intacte Blokkreek net over de grens in Nederland.

In 2009 werd in het kader van het Interreg IV-programma het project 'Natuurlijk water' goedgekeurd, waarvan het verbeteren en verbinden van de Vrouwkenshoekkreek en de Blokkreek een onderdeel was. Het Nederlandse Waterschap Scheldestromen, Natuurpunt, de provincie Oost-Vlaanderen, de Generale Vrije Polders en de gemeente Sint-Laureins werken in dit internationale project samen.

Het project was uniek in haar genre. Dergelijk grootschalig kreekherstel was, zeker in combinatie met een grensoverschrijdende natuurverbinding, nog nooit eerder uitgevoerd.

Naast kreekherstel stonden twee andere thema's centraal, namelijk het herstel van het ecologisch beheer van bloemrijke dijken en het optimaliseren van de landelijke waterkwaliteit.

Sinds kort is de Vrouwkenshoekkreek hersteld: alle kunstmatig ingebrachte sedimenten werden volledig verwijderd zodat de vroegere biodiversiteit van weleer zich in al haar glorie opnieuw spontaan kan ontwikkelen. Door de Vrouwkenshoekkreek te herstellen was er ook weer een verbinding met de Blokkreek. De Blokkreek ligt op Nederlandse bodem en kreeg een flinke opknapbeurt. Door het verwijderen van een laag slib kreeg de kreek weer voldoende diepgang, een zegen voor de planten en dieren.

Deze nieuwe verbinding is een goed instrument om de grensstreek voor te bereiden op de gevolgen van de klimaatwijziging. Bij een tekort of overvloed aan water kan dan grensoverschrijdend worden teruggevallen op de kreken.

Natuurpunt neemt het verdere natuurbeheer van de Vrouwkenshoekkreek op zich. De provincie Oost-Vlaanderen zal de peilen opvolgen. Om de natuur ten goede te komen zal in de kreek naar een natuurlijk waterpeilregime worden gestreefd, wat betekent dat het waterpeil in de winter hoger is dan in de zomer. Dat is het omgekeerde van het peilregime in de polders waar omwille van de landbouw het zomerpeil hoger gehouden wordt dan in de winter. Twee nieuwe stuwen zullen de peilen regelen. (https://www.gs-esf.be/mailer/mailer-GSNB-58/NL/GSNB58_T8.htm)

Blokkreek

Hollandersgat

Wat verder staat een bord waarop info wordt gegeven over de problematische aanwezigheid van de muskusrat en de beverrat, beide invasieve soorten (soorten welke hier van nature uit niet voorkomen, ze overheersen vrij snel de lokale fauna)

hieronder wordt de info in duidelijk leesbare tekst weergegeven

 

wat verder zien we een viertal Wilde Zwanen in een weiland

het land is erg vlak, hier en daar zijn er rijen bomen, en vooral veel akker- en weiland

een smalle waterloop met goudkleurig riet

op de achtergrond de kerk van Sint-Margriete, noordelijker van de plaats waar we zijn, en niet ver van de grens met Nederland

kreken maken hier af en toe onnatuurlijk rechte hoeken, teken dat er ingrepen waren door de mens

de wind steekt op, volgende nacht en morgen is er storm

paard en rijtuig én de aanwezigheid van enkele windmolens -er is hier plaats voor meer windmolens …

even opzoeken op https://www.npmeetjesland.be/wp-content/uploads/2018/12/2011-Ruimte-voor-extra-windmolens-visietekst-met-bijlagen.pdf (tekst uit 2011)

Het Meetjesland heeft behoorlijk veel wind. Dat schept kansen voor windenergie, maar

meteen ook enkele bedreigingen. We stellen namelijk een wildgroei vast aan aanvragen van

projectontwikkelaars. Op alle mogelijke en onmogelijke locaties wil men windturbines

inplanten. Een regionale visie is nodig, een visie die rekening houdt met bewoning, natuur en

landschap.

op deze kaart met de gemiddelde windsnelheden in Vlaanderen, zien we dat de streek van Sint-Laureins geel ingekleurd is

Windenergie is betaalbaar en duurzaam:
Windenergie is een betaalbare en duurzame energiebron in Vlaanderen. Eén van de

belangrijkste voordelen van windenergie is dat deze duurzame energie als onuitputtelijk kan

worden beschouwd. Bij het omzetten van de windenergie naar elektriciteit komen bovendien

geen reststoffen vrij, zoals afvalstoffen of uitlaatgassen. Net als vele andere duurzame

energiebronnen is windenergie CO2-vrij. Om de Kyoto-doelstellingen te behalen speelt

windenergie een grote rol bij het leveren van een bijdrage. Windmolens leveren op de

goedkoopste manier duurzame energie.

Belangrijk is ook dat via windenergie het Meetjesland zelf kan instaan voor een belangrijk

deel van de energieproductie en bijgevolg minder afhankelijk is van andere regio’s.

Pro Windenergie:
Verschillende gemeenten, met stad Eeklo als koploper, hebben reeds hun positieve houding

tegenover windenergie getoond. Door goede afspraken te maken met projectontwikkelaars,

wordt dit ook voor de bevolking een positief verhaal.

Als natuur- en milieuvereniging staan we positief tegenover windenergie. We reageren soms

ogenschijnlijk tegenstrijdig op verschillende vergunningsaanvragen voor het inplanten van

windturbines. Dat heeft te maken met de locatie van inplanting: voor ons is het belangrijk dat

de negatieve impact op natuur, landschap en de leefkwaliteit tot een minimum beperkt wordt.

Dit kan door een goede inplanting van de turbines, dus door een duidelijke visie op welke

locaties geschikt zijn en welke niet.

Bovendien is een regionale visie op deze problematiek belangrijk, aangezien veel projecten

gemeenteoverschrijdend zijn.

Contra Windenergie :
Windenergie heeft ook een aantal nadelen, zeker wanneer de windmolens gerealiseerd

werden op ruimtelijk ongewenste locaties. Door een goede inplanting kunnen de negatieve

effecten tot een minimum beperkt worden.

-Geluid: Windturbines produceren 2 soorten geluid: de rotorbladen maken een zoevend geluid en ook de generator en tandwielkast zijn hoorbaar. Bij de moderne windturbines zorgen een lager

toerental (hoe hoger het vermogen, hoe lager het toerental), een zorgvuldig design van de

rotorbladen, het weglaten van de tandwielkast en geluidsisolatie van de generator dat

geluidemissies beperkt worden. Dit neemt niet weg dat de afstand tot woongebied bij

voorkeur minimaal 250 m bedraagt.

-Landschap: Windmolens kunnen voor een landschappelijke verstoring zorgen. Bij een goede inplanting kunnen windmolens echter bakens in het landschap vormen.

-Slagschaduw: Bij een lage stand van de zon kan een roterende windturbine een hinderlijke, bewegende schaduw werpen op kantoren en woningen. Volgens de ministeriële omzendbrief is 30 uur effectieve slagschaduwhinder per jaar in een bewoonde woning aanvaardbaar. Door de

plaatsing van een schaduwsensor kan de windturbine automatisch worden stilgelegd op het moment dat 30 uren slagschaduw per jaar voor een woning is bereikt. Zo’n sensor wordt momenteel standaard opgelegd bij het toekennen van de milieuvergunning.

-Avifauna: Uit onderzoek van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) blijkt dat windmolens een negatieve impact kunnen hebben op (trek)vogels en vleermuizen. Door te kiezen voor een aantal ‘zoekzones’ voor windturbines waarbij belangrijke broed-, pleister-, rust- en

doortrekgebieden van vogels en vleermuizen zoveel mogelijk worden vermeden, kan de

negatieve impact in belangrijke mate beperkt worden.

een kanaal met een spiegelend wateroppervlak

op de achtergrond, pas geknotte bomen

bij de kreken is er zelden een aanplant van bomen

grillig takkenspel

op dit veld zijn grote groepen Kolganzen neergestreken, af en toe vliegt er een groep op

een lange en rechte sloot

met opvallend lichtgroene begroeiing

af en toe is er een dijk, verder is het hier een ‘leegte’ …

 … met een toepasselijke naam

de Roeselarekreek is voor het grootste gedeelte verzand en toegegroeid

De Roeselarekreek is evenals de hierboven besproken kreek nagenoeg volkomen verland. Enkel in het middengedeelte is nog open water te vinden. In tegenstelling tot de Molenkreek is er echter geen zilte invloed meer te merken. Ze is volledig verzoet. De noordoostelijke strook wordt gevormd door een rietvegetatie die plaatselijk sterk verruigd is.

In de zuidwestelijke uitloper heeft zich een fraaie drijftillenvegetatie ontwikkeld. Langs de centrale sloot bestaat deze vegetatie vnl. uit Grote lisdodde; hierop volgt dan een mossenrijke Moerasvarenbegroeiing en verzuurd rietland met o.a. Waternavel, Kamvaren, Smalle stekelvaren, Haakveenmos, Gewimperd veenmos en Gewoon veenmos. In het noordelijk gedeelte van deze uitloper gaat het rietland over in een verruigd grasland.

Heden ten dage is het aantal veenmossen echter fel geslonken.

(https://www.zwinstreek.eu/natuur-en-landschap/natuur/biologische-waarderingskaart/35-natuur-en-landschap/natuur/bwk/190-polders-nieuwland-oost-vlaanderen)

een infobord toont hoe de verzanding is opgetreden

er staan enkele kleine, maar oude knotwilgen bij de kreek

hier komen we bij de Boerekreek

een bank voor het boterhammetje

De Boerekreek is de grootste (39 ha) kreek van het Meetjesland. Bij haar ontstaan in de zestiende eeuw werd ze de Grote Geule genoemd.[1] Ze heeft een zeer grillige vorm en nadert dicht het centrum van Sint-Jan-in-Eremo. Ze is slechts door een landbouwweg gescheiden van de Mazurekreek.

Een gedeelte ervan is natuurreservaat en wordt beheerd door Natuurpunt. Een ander deel, dicht bij het centrum van Sint-Jan-in-Eremo, wordt vanaf 1999 door de provincie uitgebaat als sportcentrum. Dit deel werd daarvoor vanaf 1970 uitgebaat door Bloso. Het gebied is Europees beschermd als onderdeel van Natura 2000-gebied 'Polders' (https://nl.wikipedia.org/wiki/Boerekreek)

Langs deze uitgestrekte kreek hebben zich smalle stroken Riet en vooral Zeebies en Ruwe bies gevestigd. Net zoals in de Blokkreek heeft ook hier de oeverbegroeiing te lijden van overbevissing. Hier en daar vormen Schedefonteinkruid en Zannichellia welige onderwatervegetaties terwijl op andere plaatsen Waterranonkels en Slanke witte waterkers aspectbepalend zijn.

Langs de zuidelijke oever van het middenstuk van deze kreek ligt er een brede drijfzoom met veel Geverzegge en, merkwaardig voor de polders, Dotterbloem. Deze soort is ook te vinden in het aangrenzend hooiland. In dit hooiland komen ook Tweerijige zegge, Koekoeksbloem, Pinksterbloem, Scherpe zegge, Pijptorkruid, Waterbies... voor. (https://www.zwinstreek.eu/natuur-en-landschap/natuur/biologische-waarderingskaart/35-natuur-en-landschap/natuur/bwk/190-polders-nieuwland-oost-vlaanderen)

wat verder is er een lange dijk

goede bewegwijzering

uiteindelijk komen we bij het Leopoldkanaal

Het Leopoldkanaal (ook Leopoldvaart) is een kunstmatige waterweg in het noorden van de provincies Oost- en West-Vlaanderen, net tegen de Nederlandse grens en is 46 km lang.
Historisch waterden de polders ten noorden van Assenede af naar de Westerschelde. Bij het uitroepen van de Belgische onafhankelijkheid en de afscheiding van Nederland, sloten de Nederlanders echter deze afwateringsbeken af. Hierdoor stonden de polders aan de Belgische kant vochtig, met zelfs malaria (indertijd polderkoorts genoemd) tot gevolg. Een oplossing werd voorgesteld in de vorm van een kanaal dat van Heist tot Zelzate zou lopen en dus tegelijkertijd een extra verbinding zou vormen tussen de Noordzee en het kanaal Gent-Terneuzen (dat de Nederlanders ook hadden afgesloten). Hoewel vernoemd naar Leopold I van België was het kanunnik Jozef Andries, volksvertegenwoordiger in het Nationaal Congres en pastoor van Middelburg, die grote voorvechter en initiatiefnemer van het kanaal was.

Het graven van het kanaal liep van 1843 tot 1854 maar zou nooit volledig het oorspronkelijke plan volgen. De met de hand gegraven Leopoldvaart mondt niet uit in het kanaal Gent-Terneuzen maar stopte plotseling ergens op het grondgebied van Boekhoute. Ten gevolge van een nieuw akkoord tussen België en Nederland werd het in 1920 via het nieuw gegraven Isabellakanaal met de Braakman en zo met de Schelde verbonden, tot de Braakman in 1952 afgedamd en grotendeels ingepolderd werd. De afwateringsfunctie bleef behouden.

Naast de afwateringsfunctie wilde men er destijds ook onmiddellijk een militaire functie aan geven in het geval het met Nederland nog eens tot een oorlog zou komen, vandaar dat het kanaal ongeveer de grens België-Nederland volgt. Het is echter nooit zover gekomen.

Toch werd, tijdens de Eerste Wereldoorlog, door de Duitse bezetter een militaire rol aan het kanaal gegeven. Het speelde namelijk een rol in de Hollandstelling, die echter nimmer enig militair nut heeft gekend. De laatste keer dat het kanaal een militaire functie heeft vervuld was op het einde van WO II. Tijdens de oktobermaand van 1944 vochten verscheidene Canadese en Britse divisies in Operatie Switchback rond het kanaal zware gevechten uit met de Duitse bezetter, die per se de Scheldemonding in handen wilde houden. (https://nl.wikipedia.org/wiki/Leopoldkanaal)

hier is er geen beton of asfalt, wel plassen

kruising tussen de Boerekreek en het Leopoldkanaal

een brug over het kanaal leidt naar het gehucht Zonne

een huis aan de overzijde

wat verder zijn er 2 dode bomen met mooie Tondelzwalmmen

net een hoedje

een temperatuur enkele graden boven het vriespunt …

wat verder verlaten we de dijk langs het kanaal, de auto is al in zicht op het einde van de betonbaan

Eendenkroos bedekt het water, net groene soep

een majestueuze knotwilg

Nog wat bijkomende info voor wie meer wil weten over het krekengebied in en rond Sint-Laureins waartoe Sint-Margriete behoort

Sint-Margriete ligt in het noorden van de provincie Oost-Vlaanderen en omvat een open poldergebied dat zich uitstrekt tussen de Graaf Jansdijk en de woonkernen Bentille en Sint-Laureins in het zuiden, de rijksgrens met Nederland in het noorden en de Nederlandse kern Sint-Kruis in het westen. De polders worden doorsneden door een netwerk van dijken en enkele grote kreken die in het zuiden begrensd worden door de dekzandrug waarop de Graaf Jansdijk gelegen is. Centraal liggen de dorpskernen van Sint-Margriete en Sint-Jan-in-Eremo die zich ontwikkeld hebben langs de hoofdwegen- en dijken en een uitgesproken lineair karakter hebben.

De zuidgrens volgt grotendeels het Leopoldkanaal maar met opname van het beschermd landschap ter hoogte van het gehucht Zonne.

Het tertiair substraat ( tussen 66 en 2,58 miljoen jaar geleden) bestaat in Sint-Margriete uit de Formatie van Maldegem daterend van het eoceen (56 tot 3,39 miljoen jaar geleden) . In het gebied worden drie geologische lagen onderscheiden.

Met de term “Vlaamse Vallei” wordt een diep dalstelsel aangeduid dat tijdens het boven-pleistoceen (129.000 tot 11.900 jaar geleden) de as Demer-Rupel-Schelde naar het noordwesten verlengde, uitlopers had in de valleien van de Dender, de Boven-Schelde en de Leie en later bedolven werd. Het kerngebied van de Vlaamse Vallei komt vandaag overeen met het laag, vlak en zandig gebied dat zich uitstrekt ten noorden van Gent tussen Maldegem en Stekene en waar het bedolven reliëf door opvulling volledig werd uitgewist. Naar het noorden en noordwesten toe ligt het oppervlak van de zandige opvulling voldoende laag om er te verdwijnen onder de kleiafzettingen van de Scheldepolders en van de Kustpolders die tijdens de jongste holocene (vanaf 11.700 jaar geleden tot nu) zeespiegelstijging werden afgezet.

Met de stijging van de zeespiegel tijdens het holoceen werd in de valleien tussen de pleistocene zandruggen alluvium afgezet en verspreidde zich een moerasvegetatie. Vanaf dan volgt een periode met verschillende transgressies en regressies. In de komvormige depressies met micro-topografie kwam ten gevolge van kwel een veenpakket tot ontwikkeling. Ook deze periode werd gekenmerkt door verstuivingen en afzettingen van zand wat leidde tot stuifzandruggen. In de valleien werd zand opgestapeld en ontstonden de donken waarop de eerste bewoning zich ontwikkelde.

In de huidige polders ligt het tertiair substraat bedolven onder een meer dan 20 meter dik pakket van jong-quartaire sedimenten. De mariene kleiige afdekkingen zijn het resultaat van de verschillende overstromingsfasen en rusten meestal meteen op het pleistoceen dekzand. Deze bovenste poldersedimenten worden aangeduid met de term 'Nieuwland'. Dit Nieuwlanddek bestaat meestal uit een donkerbruine, sterk kalkhoudende klei tot zandige klei. In het zuiden wordt het door een ketting van dijken afgesloten van een veel ouder landschap op dekzand, het 'Oudland'. Dit wordt gekenmerkt door een sterk humeuze horizont aan de top als relict van het oude begroeiingsoppervlak. Het huidige krekengebied was voor de overstromingen, die vanaf de 12de eeuw het gebied troffen, een dekzandgebied dat reeds ontgonnen was en van een grachten- en wegenstelsel voorzien, net als het Meetjesland. Ten noorden van de dekzandrug Bentille-Boekhoute loopt dit middeleeuwse landschap onder het polderdek verder. Ten zuiden van Sint-Margriete duikt het dekzand terug op als voortzetting van de zandrug en is het Nieuwlanddek minder dik. Dit markeert de overgang tussen de eigenlijke polderafzettingen en het zuidelijk dekzandlandschap van het Meetjesland. De huidige poldergrens komt overeen met de meest landinwaarts gelegen kustlijn. Deze liep dikwijls tot aan een dekzandrug, die een natuurlijke barrière tegen mariene overstromingen vormde. Deze zandruggen konden tijdens grootschalige overstromingen op verschillende plaatsen doorgeslagen worden, met het ontstaan van donken tot gevolg. In dit gebied liggen twee zandruggen die het vlakke polderlandschap doorbreken: de rug van Sint-Laureins waarop de dorpen Bentille en Boekhoute ingeplant zijn en de meer noordelijk gelegen rug met onder andere de dorpskom van Sint-Margriete.

Ten gevolge van de overstromingsgeschiedenis van dit gebied heeft de polder tot nu toe weinig archeologische sites opgeleverd. Voornamelijk middeleeuwse sporen zijn aan het licht gekomen die rechtstreeks in verband staan met de verschillende bewoningsfasen van de polder. Nabij de Boerekreek, vlakbij het Palinghuis, werd een middeleeuwse gracht met spitsporen aangetroffen die dateert uit de 13de-14de eeuw en mogelijk in verband kan gebracht worden met de ontginning van de polder voor de grote stormvloeden eind 14de begin 15de eeuw. Op basis van de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) werden een molensite (recent bebouwd) en een site met walgracht gelokaliseerd. Toch zouden destijds bij de opgraving van de restanten van de overstroomde kerk van Nieuw-Roeselare ook een aantal artefacten uit de steentijd (neolithicum) zijn teruggevonden. Deze vondsten kunnen wijzen op een eerste (tijdelijke) occupatiefase door de mens.

Tijdens de vroege middeleeuwen werden in de moerassige gebieden op de slikken en schorren hoofdzakelijk schapen gehouden. De nederzettingen waren ingeplant op de uiterwaarden en kreekruggen waar ook de grond eerst in cultuur werd gebracht. Het gebied dat niet door duinengordels beschermd was, kende de ene na de andere catastrofale overstroming, waarbij telkens nieuwe lagen marien zand en klei op de dekzanden werden afgezet. De eerste dijken hadden aanvankelijk een uitsluitend defensieve betekenis; meestal werden bestaande wegen opgehoogd tot dammen ter beveiliging van weidegronden en moergebieden. Wanneer vanaf de 12de eeuw dit gebied in de greep komt van zware zee-overstromingen (in 1014, 1024, 1100), werd de nood aan stevige dijken steeds groter.

Grote kloosterorden en abdijen, zoals de Gentse Sint-Baafs- en Sint-Pietersabdij, kwamen zich vanaf de 12de eeuw in het gebied vestigen om de schorren in beheer te nemen. De religieuze instellingen hadden met dank aan de graven van Vlaanderen hier reeds vroeg een uitgestrekt grondbezit verworven en hadden een actief aandeel in de inpoldering. Door de toenemende brandstofbehoefte, die te wijten was aan de uitbreiding van de steden op het einde van de 12de eeuw, werden deze moergronden economisch bijzonder interessant. Vanaf dat moment startte men ook met het verhogen van de primitieve dammen tot dijken. De stichting van het ontginningsdorp Sint-Jan-in-Eremo, voor het eerst vermeld in 1311, vloeit voort uit deze periode van economische bloei.

Tijdens de 14de eeuw werd dit gebied zwaar geteisterd door stormvloeden en overstromingen, voornamelijk te wijten aan de slechte toestand van de verwaarloosde dijken. Ook was door het turfsteken het niveau van de bodem op sommige plaatsen kunstmatig zodanig verlaagd, dat het achterland bijzonder kwetsbaar was voor overstromingen. In 1375-1376 werd een grote bres geslagen in de zeedijken ten oosten van Biervliet. Door de stormvloed gingen in het Meetjesland onder andere de parochies Roeselare (Sint-Margriete) en Sint-Jan-in-Eremo verloren.

In 1378-1379 werd de Sint-Janspolder bedijkt, maar de watersnood van 1394 zorgde ervoor dat de polders bij Sint-Jan-in-Eremo weer teniet gingen. Enkele jaren later werd de polder herbedijkt. In 1398-1399 werden de Bentillepolder en polder van Sint-Margriete bedijkt. Met de Sint-Elisabethsvloed van 1404 gingen langs de rand van Zuidzee alle herwonnen polders opnieuw verloren. Ook de herrezen parochie van Sint-Margriete ging ten onder. Na de stormvloed van 1404 werd op bevel van hertog Jan zonder Vrees de bestaande dijk op de ‘Heerst’ hersteld en stevig verzwaard.. Vanaf dan werd zijn naam aan de Graaf Jansdijk gekoppeld die voordien werd aangeduid als Maldegemse Dijk. De oprichting van de oorspronkelijke dijk dateert echter vermoedelijk van kort na de overstromingen van 1375-1376, toen de buitendijken van de polders tot één grote weerdijk werden samengevoegd en verstevigd. Met deze dijk ontstond een stevige basis waarop weer verschillende stukken van het verdronken land konden teruggewonnen worden. Aan de oostzijde van de Braakman werd eind 15de eeuw de Land(s)dijk als echte zeewering aangelegd. De oude binnenwaartse polderdijken werden overbodig en grotendeels afgegraven.

In de loop van de jaren 1970 werd de Graaf Jansdijk grotendeels afgegraven voor zandwinning of afgeplat in functie van de landbouw.

Tussen de overstromingen in werden uit de Zuidzee telkens enkele polders bedijkt of herbedijkt, de zogenaamde Zuidzeepolders. De meeste van deze inpolderingen werden verricht in de eerste helft van de 15de eeuw en de polders werden gestadig uitgebreid. De grootste grondoppervlakte werd ingenomen door akkerland. Gras- en hooiland situeerde zich voornamelijk langs de waterlopen en op andere laaggelegen percelen. Tijdens de 15de eeuw verschenen ook andere ontginners ten tonele. Welgestelde patriciërs uit grote steden als Gent en Brugge zagen de ontginning van woeste grond als goede beleggingsmogelijkheid en bevorderden het aanleggen van dijken. De kloosters hadden inmiddels een deel van hun macht prijsgegeven. In 1415 werd langs de zuidelijke rand van de Zuidzee als eerste de Bentillepolder deels bedijkt. Kort daarna (1422) werd ten westen van het door de Elisabethsvloed vernielde dorp Sint-Jan-in-Eremo de Sint-Janspolder herbedijkt met medewerking van de Gentse Sint-Pietersabdij. In 1423 of 1425 werd ten oosten van de Sint-Janspolder de Oostpolder drooggelegd. Ook hier werd de bedijking gesteund door de abdij van Sint-Pieters. De Sint-Margrietepolder werd in geringere omvang dan voorheen drooggelegd in 1429. In 1444 wordt uit de Zuidzee de Roeselarepolder bedijkt. Deze polder dankte zij naam aan het toen reeds verdwenen dorp Roeselare. De Sint-Kruispolder werd bedijkt in 1462 en hier werd in 1470 een nieuwe parochie en kerk van Sint-Margriete opgericht. Eind 15de eeuw werden nog enkele grote polders drooggelegd: de Sint-Lievenspolder in 1481 en de Sint-Jeronimuspolder in 1501.

Na de Allerheiligenvloed van 1570 deed vooral de invloed van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) zich voelen. Tijdens de inundaties, om strategische redenen uitgevoerd, kwam een deel van de streek weer onder water te staan en ontstonden brede en diepe geulen van waaruit het land opnieuw werd overslibd met klei en zand. Met het doorsteken van de dijken van het Zwin ontstond het ‘Coxyde Gat’ dat zich verder vertakte in verschillende grote geulen en kreken. In oostelijke richting werden de Brandkreek en de ‘Grote Geule’ of Boerenkreek gevormd; in westelijke richting ontstond het Hollandse Gat met in het verlengde de Blokkreek. De zuidelijke uitloper werd het Haantjesgat genoemd naar de dijkopening ten gevolge van een dijkdoorbraak nabij Hondseinde in 1570. Deze kreken zorgden ervoor dat de grote zandruggen doorsneden werden. De noordelijke rug tussen Sint-Kruis en Sint-Margriete werd doorbroken door de Haantjesgatkreek en later bedekt door poldersedimenten. In het kader van dit conflict werd in 1622 op de huidige grens met Nederland de Brandkreek linie opgericht.

Met het Verdrag van Munster in 1648 kwam een einde aan de oorlogsperiode en konden grote stukken verdronken land teruggewonnen worden. De Beoosteredepolder werd herbedijkt in 1651, de Roeselarepolder in 1652, de Oostpolder in 1653 en de Sint-Jans- en Bentillepolder in 1656. Sinds 1672 was het gebied volledig bedijkt en werden er nog meer polders aan de streek toegevoegd.

Het bedijken van de Brandkreek werd pas voltooid in 1775. Het grootste gedeelte van de polders in dit gebied is dus ingedijkt in de 17de eeuw, na de overstromingen tijdens de godsdienstoorlogen. Het initiatief voor deze nieuwe inpoldering ging hoofdzakelijk uit van een aantal rijke particulieren

Nog in de 18de en 19de eeuw werden de polders om strategische redenen onder water gezet. Ook de onafhankelijkheid ging opnieuw gepaard met overstromingen uit militaire overwegingen. Tijdens de jongste twee eeuwen werden nog enkele polders op de zee gewonnen, dit op een rationele en grootschalige wijze. Gedurende beide wereldoorlogen werden weerom omwille van strategische redenen heel wat polders onder water gezet. Op de grens met Nederland werd tijdens de Eerste Wereldoorlog door de Duitse bezetters een draadversperring onder elektrische spanning opgericht, genaamd De draad.

Na de Tweede Wereldoorlog komt de schaalvergroting van de landbouw opzetten. Tal van weilanden werden omgezet naar akkers, genivelleerd of gescheurd en heringezaaid waarbij het microreliëf vaak verloren ging. Oude dijken werden afgegraven om plaats te maken voor grote percelen en talrijke kleine landschapselementen (kreekrestanten, dijksegmenten, sloten, veedrinkpoelen, hagen, houtkanten) gingen verloren. Vaak zijn ook de bomen die oorspronkelijk op de dijken stonden verdwenen. Veel boomgaarden en hagen werden vernietigd bij het onder water zetten van de polders door de Duitse troepen en later niet hersteld. Op de boerderijen ging het aandeel vee sinds de jaren 1960 versneld achteruit wat zich ook vertaalde in een sterke afname van het aandeel grasland evenals de huisweiden rondom de hoeves die werden opgedeeld en omgezet in akkers.

De polders bestaan overwegend uit gleyige zandleemgronden en nattere kleigronden. Het gaat om grote perceelsblokken waar akkerbouw met zware teelten (graangewassen) domineert. Langs de Blokkreek en de Boerekreek komt het akkerland zelfs tot tegen de rand van deze open kreken. Een uitzondering hierop vormen de graslanden in smalle stroken langs de kreken en kreekrestanten met onder meer zilte graslanden, kamgraslanden en zilverschoongraslanden. Het gaat meestal om vochtige, moeilijk bewerkbare percelen en grond die lang verzilt zijn gebleven. Deze natte weilandencomplexen staan grotendeels ingekleurd als Europees Vogelrichtlijngebied. Een mooi voorbeeld is de ‘Wildekenslaagte’ in de Oude Haantjesgatpolder. Samen met de rietkragen langs de kreken vormen deze permanente graslanden immers belangrijke overwinterings- en broedgebieden voor tal van vogels. Verspreid in de weilanden liggen her en der veedrinkputten of -poelen. Omdat het slootwater in de polders te zout was, vormden de met regenwater gevoede drinkpoelen vroeger de enige mogelijkheid om het vee van drinkwater te voorzien.

De waterlopen in het gebied zijn voor het grootste deel kunstmatig uitgegraven en meestal zorgvuldig onderhouden kanaaltjes ten dienste van de drainage voor landbouwdoeleinden. De afwatering wordt verzorgd door de poldersloten en kreken die langs enkele hoofdwatersystemen ontwateren en uiteindelijk lozen in het Leopoldkanaal. Het Leopoldkanaal werd aangelegd in de periode 1843-1854 om, na de onafhankelijkheid van België, de waterafvoer in de Belgische poldergebieden te verzekeren. Het oorspronkelijke traject tussen Heist en Zelzate werd slechts deels gerealiseerd, tot Boekhoute, waar het kanaal richting Braakman afwatert. Sinds 1987 gebeurt de afwatering van een deel van het Leopoldkanaal door een dwarsstuw in Sint-Laureins en het Isabellagemaal te Assenede. Dit zorgt voor een gescheiden afwatering in twee richtingen. Het kanaal ligt tussen hoge dijken beplant met een dubbele rij Canadapopulieren en staat in verbinding met de Noordzee in het westen en de Braakman in het oosten. Vlakbij de Sint-Jansbrug over het kanaal ligt het voormalige café Gemeentehuis, wederopgebouwd in 1941. Het polderbestuur van de Generale Vrije Polder is verantwoordelijk voor de ruimings-, onderhouds- en herstellingswerken aan de waterlopen en het dagelijks beheer van de waterpeilen.

Binnen de verschillende polders zorgt de aanwezigheid van kreken voor microreliëf door de min of meer uitgesproken oeverwallen langs de randen. De hoogte tussen kreken en kreekwalgronden schommelt tussen de 2,5 en 4 meter. Deze kreekrestanten vormen relicten van vroegere overstromingen en zijn langgerekte laagtes die zich uitschuurden tot ver in de pleistocene ondergrond. Naarmate de zoute kreken langer van de zee waren afgesloten verzoetten ze langzaam. Sommige kreken bleven zout onder invloed van opwellend zout grondwater of kwel. Dit resulteerde in een heel scala aan overgangen. Afhankelijk van het zoutgehalte kunnen de kreken worden ingedeeld in zoute, zoete en brakke kreken.

De loop van de grote open kreken en hun vertakkingen wordt visueel versterkt door de aanwezigheid van rietkragen, bomenrijen of graslanden. In het huidig landschap laat de richting van de kreken zien door welke overstromingen ze gevormd werden. De zuidoostelijke richting van het merendeel van de kreken situeert hun ontstaan bij de overstromingen van de godsdienstoorlogen in de 16de eeuw. De kreken en verlande kreekarmen verlopen echter opvallend rechtlijnig en vertonen orthogonale richtingsveranderingen. Dit verloop is onnatuurlijk en suggereert een menselijke invloed.

Op de 17de-eeuwse kaarten wijzen sommige namen van kreken ook op een verband met de verdwenen middeleeuwse wegen. Zo werd de Blokstraat in de Sint-Janspolder door de overstromingen uitgespoeld en ontstond hier een geul, de Hoofdwatergang. De Woutersweg werd uitgesleten tot de Woutersgeul, een deel van de huidige Boerenkreek; in noordelijke richting is deze voormalige weg nog zichtbaar in de watergang die de Roeselarekreek met de kreek Val verbindt. Op recentere kaarten werd de naamgeving echter vaak vereenvoudigd zodat deze verwijzingen verdwenen zijn. In het huidige landschap vormt een smalle stroom parallel met de Sint-Janspolderdijk nog een restant van deze watergang en oorspronkelijke weg. Eens de polders definitief waren beveiligd tegen overstromingen werden de kreekrestanten geïntegreerd in het afwateringsstelsel.

Waar zilt grondwater wordt aangevoerd hebben de kreekrestanten een brak karakter maar het overgrote deel is zoet geworden. Toch is de mariene oorsprong van de kreken nog duidelijk herkenbaar door het voorkomen van zoutminnende planten en soortenarme pioniersvegetaties met zeekraalsoorten zoals zeekraal, zilte rus en zilte schijnspurrie. Rond zilte kreken groeien nog vegetaties van slikke- en schorreplanten in zilte weilandjes, hoge oeverlanden en vegetatieloze kreek-strandjes. Deze binnendijkse schorrenvegetaties ontstaan in uitgeveende of laaggelegen poldergraslanden die in contact staan met zilt of brak water. Op enkele plaatsen zijn zilte hooilanden nog in redelijke mate bewaard gebleven. De verschillende kreken zijn op Vlaams niveau ecologisch zeer waardevol. De aanwezigheid van meerdere ecologische overgangssituaties dragen bij tot een enorme biologische diversiteit op een relatief geringe oppervlakte. Het krekengebied is een belangrijk vogelbiotoop dankzij de verbondenheid met het Deltagebied en de veelheid aan houtbestanden, zoals de dijken en houtkanten tussen de velden. Zo broeden in het krekengebied meerdere koppels van de in Vlaanderen zeldzame bruine kiekendief. Watergangen vormen ook een noodzakelijk verbindingselement tussen verschillende gebieden voor vissen, amfibieën en ongewervelden.

Kreken die niet periodiek worden onderhouden dreigen te verlanden door veenvorming, erosie en slibvorming. De meeste open kreken zijn in meer of mindere mate onderhevig aan verlanding, zoals de Roeslare- en Oostpolderkreek. De grotendeels verzoete Roeselarekreek geldt als één van de meest waardevolle kreken in dit gebied. De hoger gelegen gronden waren vroeger ingericht als hooi- en weiland maar zijn nu sterk verruigd. Het zuidelijke weiland ondergaat nog een zilte invloed wat zich uit in de aanwezigheid van schorrevegetaties met bult-slenkpatroon.

De Boerekreek bestaat uit 39 hectare open water en is daarmee de grootste kreek van het Meetjeslands krekengebied. De licht brakke kreekoevers worden beheerd door vzw Natuurpunt en de kreek telt een 2 hectare groot dotterbloemgrasland op haar oeverstrook. Door neerslagafvoer treedt er geleidelijke verzoeting op van het oppervlaktewater. De kreek heeft een smalle oeverbegroeiing en een brede drijftil van rietland met spontane wilgenstruwelen; de overige rietkragen zijn sterk beschadigd door overbevissing. Waar riet ontbreekt is een gedegradeerde zeebiesvegetatie aanwezig. Rondom de kreek zijn poldergraslanden met zilte elementen aanwezig. De kreek vormt een belangrijk overwinteringsgebied voor water- en roofvogels. Het water van de Boerekreek is ook in gebruik door het gelijknamig provinciaal sportcentrum. Een oostelijke uitloper van de Blokkreek is grotendeels verland met rietland en ruig populierenbos. De resterende moeraszone telt zeldzame fauna en flora. Dit deel wordt ‘Den Draaiput’ genoemd en telt talrijke meidoornstruiken. Het verloop van de Blokkreek wordt gedeeltelijk geaccentueerd door een rij opgaande bomen

Naast open kreken komen er in dit gebied ook gedeeltelijk of volledig dichtgeslibde kreken voor, waarvan sommige nog duidelijk zichtbaar zijn in de microtopografie van het actuele landschap. Vaak is er van deze sterk verlande kreken een sloot overgebleven die toelaat de kreek arm verder te volgen. Vooral in het noorden van het krekengebied komen een aantal kreekrestanten en verzilte en laaggelegen poldergronden voor met een belangrijke natuurwaarde. Deze gebieden zijn met de kreken verbonden door een netwerk van poldersloten en waterlopen. Ze zijn daarenboven begroeid met een typische hydrofiele vegetatie. Vaak vormt een zone drassig grasland de enige getuige van de vroegere aanwezigheid van een kreek of geul.

Samen met de dijken vormen de waterplassen botanisch waardevolle locaties voor streekeigen flora, maar het moeraslandschap is een sterk bedreigde biotoop. De kreken zijn natuurlijke bekkens met moerassige weiden en zompige akkers op de oevers die in de herfst onder water liepen. Ten gevolge van de waterpeilverlaging in de polders na de Tweede Wereldoorlog, vaak in functie van de landbouw, verdwenen de moerassen en drassige gronden en verruigden de meeste rietkragen. Dit leidde tot een kwaliteitsverlies van de vogelstand. Sommige drassige kreekrestanten werden ook opgehoogd en dichtgestort. Zo werd in de jaren 1960 de Vrouwkeshoekkreek gedempt met baggerspecie van het Leopoldkanaal. Recent werd deze kreek opnieuw open gegraven. Watervervuiling in de polders en erbuiten bedreigt de visstand in de kreken.

De dijken werden hoofdzakelijk opgeworpen met materiaal uit de onmiddellijke omgeving wat resulteert in een uitgesproken kleiige of zandige samenstelling. In regel werd het dijklichaam afgedekt met een laag vaak kalkrijke klei. Hoe dichter bij de dekzandrug in het zuiden gelegen, hoe lager het kalkgehalte van de dijken. Bij de opbouw van de dijken was de zeewaarts gerichte dijkhelling steeds breder dan de landwaarts gerichte om ondergraving van de dijkvoet door het water tegen te gaan. De dijken werden algemeen beplant met meidoorn en werden aan de voet geflankeerd door een onverharde weg en gracht langs akkerzijde. Door het afgraven van klei (en de afvoer van grond met behulp van karren) achter de zeedijk ontstonden zogenaamde karrenvelden of laagten. In het huidige landschap kan dit zich vertalen in langgerekte natte depressies parallel aan de dijken, vaak met soortenrijke graslanden. De visuele waarde van de dijken ligt erin dat ze de vlakheid van de polder doorbreken. Vandaag hebben de dijken hun waterkerende functie verloren maar hebben ze vooral een informatieve waarde vermits ze inzicht geven in de inpolderingsgeschiedenis van de streek.

Langs de dijken en wegen werden hoog opgaande bomenrijen aangeplant. In het poldergebied werd daarvoor vaak beroep gedaan op olm, abeel, populier en es. In de 19de eeuw domineerden Canadapopulieren, olmen en kapwilgen. Vandaag is de soortkeuze verschoven van niet-ziekteresistente olmen en grauwe abelen naar sneller groeiende Canadapopulieren die de dijken markeren. De dijken zelf werden tot omstreeks de Tweede Wereldoorlog samen met de schorren begraasd door rondtrekkende schaapskuddes. Archiefbronnen uit het begin van de 20ste eeuw maken melding van het ‘verdoornen’ van bomen met bramen en/of doornen op de dijken als bescherming tegen veevraat door de rondtrekkende kuddes. Later gaf men de voorkeur aan hooien van de dijken en beweiding met koeien.

Kraagvormige uitstulpingen in de dijken herinneren aan dijkdoorbraken, vooral tijdens het einde van de 17de eeuw. Waar de dijken het begaven, ontstond door het kolkende water een rond gat of weel. In het krekengebied zijn er nog een aantal bewaard als relict van de overstromingen. Een mooi bewaard voorbeeld is de Zouteput in de Sint-Margrietepolder op de noordgrens

De polders met hun dik marien dek zijn dunbevolkt, in tegenstelling tot gebieden waar het dekzand dicht aan de oppervlakte ligt, en worden gekenmerkt door kleine, aaneengesloten dorpskernen met lineaire bebouwing langs de dijken. De oudste nederzettingen lagen ingeplant op de hoger gelegen plekken in de polder, de dekzandruggen. Verder worden de polders gekenmerkt door zeer verspreide bebouwing. In de polders is het wegennet grotendeels gebonden aan het dijkenpatroon; de wegen zelf liggen meestal benedendijks. De dijken vormden de assen waarlangs de landbouwgronden konden bereikt worden. De historische wegen hadden in hoofdzaak een verbindingsfunctie tussen de verschillende polderdorpen en worden nu gekenmerkt door lintbebouwing of dijkwoningen. Er komen geen dominerende richtingen voor vermits de wegen aangelegd zijn op of langs de dijken die de polders doorkruisen. Het agrarisch gebied is verder ontsloten door een fijnmazig netwerk van in hoofdzaak betonwegen en een beperkt aantal onverharde en kasseiwegen. Verspreid in de polders liggen nog verschillende niet verharde (buurt)wegen en baantjes, zoals langs de Graaf Jansdijk, die het landelijk karakter van de polder versterken. In de 19de en 20ste eeuw groeiden langs de wegen zomereik, grauwe abeel, hoogstammige wilg en Canadapopulier.

Sint-Margriete bestond oorspronkelijk uit drie middeleeuwse parochies, namelijk Sint-Margriete, Sint-Laureins-ten-Blokke en Nieuw-Roeselare, die allen in de 13de eeuw gesticht werden. De oorspronkelijke kerk van het middeleeuwse centrum bevond zich enkele kilometers ten noordwesten van de huidige kerk, over de grens met Nederland. Sint-Laureins-ten-Blokke bevond zich circa 2 kilometer ten noordnoordoosten van Sint-Laureins. Roeselare tenslotte situeerde zich circa 500 meter ten zuiden van het huidige dorpscentrum van Sint-Margriete. Ten gevolge van overstromingen in de 14de en 15de eeuw werd dit dorp meermaals vernield en heropgebouwd. De kreek de Val is een overblijfsel van de overstroming van 1376 die heel de nederzetting Roeselare vernielde. Het oorspronkelijke dorp Roeselare bevond zich ten zuiden van de huidige dorpskern van Sint-Margriete. Een reeks opgravingen in de Roeselarepolder in de jaren 1970 legde restanten van de oudste kerk van Roeselare bloot, evenals meerdere bakstenen graven.

Op het kruispunt van de Sint-Margrietestraat en de Molenkreekstraat is een weeghuis met weegbrug uit 1960 bewaard. De verhandeling van landbouwproducten was vroeger één van de voornaamste handelsactiviteiten in Sint-Margriete en omstreken zodat deze infrastructuur kenmerkend is voor het uitgesproken landbouwkarakter van het dorp Sint-Margriete. Door de gemeente werd in 1960 een terrein in concessie gegeven aan het vennootschap 'De Weegbrug' voor een weegbrug met bijhorend weeghuis. Hier werd het gewicht van de lading van voertuigen bepaald via een in de grond verzonken platform. Het resultaat werd afgelezen in het weeghuisje naast de brug. De weegbrug bleef in gebruik tot 1990. Recent werd het geheel gerenoveerd en heringericht als infosite met een klein bezoekerscentrum. Het weegmechanisme is zichtbaar onder een glazen plaat. Vlakbij de weegbrug is een monument opgericht dat verwijst naar de grondvesten van de verdwenen kerk van Nieuw-Roeselare.

typisch éénbeukig plattelandskerkje met westelijke geveltoren. De kenmerkende bruine beuken op het kerkhof werden enkele jaren terug vervangen door nieuwe jonge bomen van dezelfde soort. De Sint-Janskerk met het omliggend beboomd en omhaagd kerkhof vormt een belangrijke openbare groene ruimte. Een beeldbepalend element voor de dorpskern van Sint-Jan-in-Eremo is de watertoren. Het gaat om een betonnen exemplaar van het paddenstoeltype, opgetrokken in 1983. De typische cantharelvorm wordt gekenmerkt door een smalle hoge schacht waarop een omgekeerde kegel wordt ingeplant..

Naast de dorpskernen op de pleistocene zandruggen komen er verspreid in de polders enkele grote boerderijen voor, vaak ingeplant aan de voet van een dijk of vlakbij een weg. Deze geïsoleerde boerderijen getuigen van de rationele inpoldering en het agrarisch karakter van dit gebied. De meeste van de resterende gebouwen gaan terug op een oudere kern. Het gaat om eenvoudige boerenwoningen in los verband, vaak met een (hoogstam)boomgaard van appel- en perenbomen, huisweide, meidoornhaag en een aantal leibomen als bescherming tegen de wind. Ook populieren werden aangeplant als windscherm rond de verspreide hoeves. De hoeves hebben vaak een gewitte en naar het zuidoosten gerichte voorgevel. Kenmerkend zijn ook de grote schuren, oorspronkelijk in hout en met stro bedekt. gevoerd.

Op talrijke locaties binnen de ankerplaats zijn wijdse zichten mogelijk op de omringende polders en het geheel van kreken en dijken. De kerktorens van de polderdorpen springen sterk in het oog in het overwegend vlakke landschap en vormen belangrijke oriëntatiepunten.. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/300279)

 

Print Friendly and PDF

 

 

 

 

Plaats een Reactie

 

      
This site is only viewable in landscape mode !
Session Tracking