Reisverhaal «België, wandeling 32, Gent»

en nu eens dichtbij: Vlaanderen wandelland | België | 1 Reacties 07 April 2021 - Laatste Aanpassing 24 Januari 2021

wandeling 32, Gent

Na Brugge, bezoeken we Gent, de hoofdstad van de provincie Oost-Vlaanderen. De wandeling vindt plaats in Gent zelf


het centrum van Gent is aangeduid op de kaart van Oost-Vlaanderen

We kiezen voor ‘stadswandeling door de industriële geschiedenis van Gent’, niet zozeer omwille van het onderwerp, eerder omdat de route ons interessant lijkt

Dankzij de industriële revolutie groeide Gent in de 19de en 20ste eeuw uit tot één van de belangrijkste industriesteden van Vlaanderen. De heropleving van de stad begon in het midden van de 18de eeuw met de vestiging van enkele nieuwe nijverheden en nieuwe ontwikkelingen, zoals de katoendrukkerij. Het uitgraven van de Coupure in 1751-1753, die de Brugse Vaart met de Leie verbond, maakte een snellere doorstroom van goederen mogelijk. In 1823 werd het kanaal Gent-Terneuzen gegraven om een vlottere verbinding met de Schelde te verkrijgen.

Een belangrijke figuur voor de ontwikkeling van Gent was Lieven Bauwens, die erin slaagde om onderdelen van de Mule Jenny uit Engeland te smokkelen. Hij bracht ook mensen mee die de machines in elkaar konden zetten en bedienen. In 1800 begon Bauwens een mechanische katoenspinnerij in het Genstse Kartuizerklooster en hij verkocht zijn machines ook aan andere Gentse industriëlen. Zo kwam de industrialisatie van Gent op gang. De nieuwe fabrieken brachten heel wat werkgelegenheid met zich mee. Alleen al in de spinnerij van Bauwens werkten meer dan 3000 arbeiders. De stad trok steeds meer werkkrachten van het platteland aan, wat al snel leidde tot huisvestingsproblemen en het onstaan van beluiken. Aanvankelijk waren er ook nog geen 'purpose-built' fabrieksgebouwen. De machines vereisten grote open zalen met goede lichtinval, vandaar dat de eerste fabrieken in grote kloosterzalen en zelfs enkele kerken werden ondergebracht. In 1807 werd bijvoorbeeld zelfs het Gravensteen omgevormd tot textielfabriek.

De industrialisatie van Gent ging in sneltempo verder. Schouwen verrezen daar waar stoommachines ingeplant werden om de machines aan te drijven. Gent werd het 'Manchester' van het vasteland met grote textielfabrieken zoals de Filature du Royghem, La Louisiane, Texas, Galveston, La Lys, La Nouvelle Orléans, de Verenigde Spinnerijen en Weverijen, Cotonnière des Flandres, Union Cotonnière (de latere UCO) ... In Gent werd vooral katoen, maar ook wat vlas, gesponnen en geweven. Vooral tijdens de 19de eeuw en de eerste helft van de 20ste eeuw deed de textielindustrie het goed. Wegens plaatsgebrek, verouderde gebouwen en slechtere bereikbaarheid verdwenen de textielfabrieken doorheen de 20ste eeuw geleidelijk uit het stadscentrum. Vanaf rond 1950 gaat de textielindustrie in sneltempo achteruit. Vandaag zijn nog enkele textielproducten actief in Gent, een schim van wat er eens was.

Ook andere nijverheden werden aangetrokken tot de groeiende stad. Zo onstond in 1821 de staalproducent en werktuigbouwer Le Phoenix. De fabriek sloot na de Tweede Wereldoorlog. Vandaag blijft er enkel nog een stukje muur langs de Oude Leiekaai over, maar de Phoenixbrug en Phoenixstraat verwijzen er nog duidelijk naar. In 1839 werd het constructieatelier Carels gesticht, producent van stoommachines en later dieselmotoren. In 1880 werd hier de eerste compound-stoommachine van België gebouwd. Enkele weken nadat Rudolf Diesel zijn uitvinding had gapatenteerd, verkreeg het constructieatelier Carels in 1894 als eerste ter wereld een licentie voor de bouw van dieselmotoren. De werkhuizen van Carels werden later onderdeel van ACEC (stopgezet in 1986). Sinds 2006 is er op de Dok-Noord fabriekssite een grootschalig reconversieproject aan de gang.

Een groeiende stad heeft ook energie nodig. In 1823 richte stadsarchitect Louis Roelandt de eerste gasfabriek op aan de Kleine Huidevettershoek. Deze was actief tot 1881. In 1834 werd de gasfabriek Etablissements du gaz gebouwd aan de Oude Dokken (Dok Noord) om gas te produceren voor de stadsverlichting. In 1862 verhuisden de ateliers van Carels naar deze site. In 1865 werd een nieuwe gasfabriek gebouwd langs de Verbindingsvaart (Gasmeterlaan), later werd de productie verder buiten de stad verplaatst. De twee overgebleven gashouders zijn sinds 1995 beschermd en maken nu deel uit van het herbestemmingsproject Tondelier. Vlak voor WO I werd de elektriciteitscentrale van Langerbrugge opgericht. Tussen 1924 en 1926 werd een krachtige elektrische kolencentrale gebouwd aan de Ham.

In 1837 werd het station Gent-Zuid geopend, waarmee Gent verbonden werd met Mechelen en Brussel-Oostende. Treinen en goederenwagons reden zo de stad binnen tot waar nu de openbare bibliotheek en het administratief centrum van de stad Gent staan. Vlakbij het station lag ook de zoo van Gent, waarvan nog een deeltje bestaat als 'Muinkpark'. Het station Gent-Zuid sloot in 1928 definitief. Daar waar ooit de vele rails en perrons lagen werd het Albertpark (met later de oprit van/naar de A17) aangelegd.

Het Sint-Pietersstation werd o.a. gebouwd om de vele bezoekers aan de Wereldtentoonsteling van 1913 te ontvangen. Met de organisatie van een wereldtentoonstelling kon de stad Gent (met zijn vele fabrieken) zichzelf in de kijker. Gustave Carels was één van de belangrijkste initiatiefnemers om een Gentse wereldexpo van de grond te krijgen en tastte hiervoor ook diep in eigen buidel. Impressies van de wereldtentoonstelling zijn te vinden in de beeldbanken van Gent 1913 virtueel en Gent Expo 1913. Een grote aandachtstrekker was bijvoorbeeld het lichtpaleis en de feeërieke verlichting van de grote lanen en belangrijkste gebouwen (elektriciteit en elektrische verlichting, zeker op die schaal, was toen nog een grote innovatie) alsook de Hal der Machines, Floraliënpaleis en het paleis van Mode en Textiel.

Ander indrukwekkend industrieel erfgoed betreft het havenerfgoed. Het visuele en tastbare bewijs van de functie, werking en evolutie van een haven zijn echter de fameuze havenkranen. Ze vertellen het verhaal van technische en stedenbouwkundige evoluties, van economische groei, van dokwerkers en schippers en van de groeiende bewustwording van ons industrieel verleden. Het Handelsdok werd in 1829 aangelegd, nieuwe haveninfrastructuren ontstonden in het noorden van de stad. Vanaf de Industriële Revolutie ontwikkelde de kraantechnologie zich heel snel. Houten kranen werden vervangen door ijzeren exemplaren en de handbediening werd vervangen door stoom-, waterpers- en uiteindelijk elektrische kranen. Door al die technische en technologische verbeteringen werd de randinfrastructuur ook aangepast: kades, kraanrails, voedingskanalen...
(
https://www.etwie.be/database/entry/gent)

eerste gedeelte van de wandeling in bruin, laatste gedeelte in groen

Ook in Gent stroomt wel heel wat water, de Leie mondt hier uit in de Schelde. Verder zijn er nog verschillende kanalen gegraven in de loop van de eeuwen

kaar

t waarop de verschillende waterlopen in Gent zijn weergegeven

In 1883 schreef  Willem Rogghé in zijn Guide Historique et Topographique de la ville de Gand, dat de stad door zijn vaarten en kanalen verdeeld was in een veertigtal eilandjes, die door vijf en tachtig bruggen waren verbonden. Toch waren toen reeds een aantal vaartjes verdwenen. Het verkeer te water was en is nog altijd zeer belangrijk voor het economisch leven; in het verleden was de betekenis van de scheepvaart nog belangrijker, toen er geen auto's en spoorwegen bestonden en de wegen zeer slecht waren en bovendien onderworpen aan tolrechten voor de gebruikers. De ligging van Gent aan de samenvloeiing van Schelde en Leie was dan ook zeer gunstig voor de handel en nijvérheid. Na de tweede wereldoorlog hebben we nog enkele waters zien verdwijnen: de Reep, de Waldam en Vogelenzang, de Schipgracht in het Oudburg, terwijl de Ringvaart werd aangelegd. Waren rivieren en vaarten voor de stad Gent zeer belangrijk, toch waren ze ook hinderlijk op twee gebieden. De stad beschikte over geen riolering en het afvalwater en een massa afvalproducten kwamen terecht in de Gentse waters, dit alle reglementen ten spijt. Trouwens nu nog worden enkele Gentse waters vervuild door afval. Kijk maar even aan het Gravensteen, waar telkens na een grondige reiniging door de stadsdiensten enkele weken later opnieuw flessen, dozen, valiezen, zetels en dies meer op het water drijven. Al de Gentse waters moesten dan ook regelmatig gebaggerd worden, wat met de technische middelen, waarover men vroeger beschikte, geen eenvoudige taak was, weinig opleverde en een massa geld kostte.

de loop van de Leie (paars) en de Schelde (blauw) tijdens de 10de eeuw, overgebracht op de huidige kaart van Gent (https://kajako.weebly.com/gentse-binnenwateren-historiek.html) (op deze website heel interessante info te vinden!)

Toen de binnenschepen groter werden, moest men de oorspronkelijke stenen bruggen op de voornaamste vaarten vervangen door draaiende houten bruggen, wat natuurlijk hinderlijk was voor het verkeer. Uiteindelijk werd de verkeershinder, veroorzaakt voornamelijk door de Recollettenbrug en de Vleeshuisbrug, die ook gebruikt werden door tramlijnen, onhoudbaar en werd de vaart op de Leie tussen de Ketelvest en de samenvloeiing met de Schelde verboden. Meteen verdwenen ook de brugwachters aan zes Gentse bruggen (Recolleüenbr., Predikherenbr., Grasbrug, Vleeshuisbr., Zuivelbr. en Kromme Walbrug) alsook de kolenscheepjes, die gemeerd lagen op de Kraanlei. Door het opstellen van de Ringvaart is practisch alle verkeer op de Gentse binnenwateren verdwenen. . Voornamelijk in de tweede helft van de negentiende eeuw werden talrijke waters gedempt.

Er zijn waterlopen gegraven voor de verdediging van de stad, vanaf 807 tot 1752. Een tweede reeks waterlopen dienden om de scheepvaart te bevorderen, het Lievekanaal dat Gent met Damme aan het Zwin verbond, was het eerste in de reeks (voltooid in 1269), daarna volgde de Sassevaart, de verbinding tussen Gent en de Braakman, nog later het kanaal Gent-Brugge (1613) -en verder het kanaal Brugge-Oostende, later de Coupure en het Kanaal Gent-Terneuzen (1827)
Deze en nog veel meer info op https://ojs.ugent.be/GT/article/download/7400/7280

Onze wandeling start op het Sint-Pietersplein, onder het plein is er een grote parking, dus eenvoudig om het start- en eindpunt te bereieken.

Sint-Pietersplein: (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/306638)
Het Sint-Pietersplein vormt heden een enorm rechthoekig, geplaveid plein voor de O.-L.-Vrouw-Sint-Pieterskerk en voormalige Sint-Pietersabdij. Het is voornamelijk vrijgekomen door het slopen in 1799 van de O.-L.-Vrouwparochiekerk en het westelijk abdijcomplex in 1811. Het nieuwe plein werd aangelegd volgens het urbanisatieplan van stadsarchitect Ch. Leclerc-Restiaux in 1848-1851 in neoclassicistische stijl en was voorzien als marsveld. Door de nivelleringswerken werd het oude reliëf van de Blandijnberg aangetast en kregen de reserende abdijkerk en -gebouwen respectievelijk een bordes van 5 treden en een afdalende trap naar de vroegere kloostergang.

Het meest opvallende gebouw is de Sint-Pieterskerk

voorgevel van Onze-Lieve-Vrouw-Sint-Pieterskerk op het gelijknamige plein

rechts naast de kerk bevindt zich de Sint-Pietersabdij

De Sint-Pietersabdij had in heel Vlaanderen bezittingen, tijdens heel wat van onze wandeltochten hebben we ernaar verwezen. Daarom hier onder de geschiedenis van de abdij en in feite ook deels de geschiedenis van Gent (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/21199)

De Sint-Pietersabdij werd gesticht in de 7de eeuw door de Aquitaniër Amandus. De abdij werd op korte tijd bijzonder machtig dankzij vorstelijke steun en verwierf ook buiten Gent grote bezittingen. De gebouwen getuigen van de verschillende bloei- en wederopbouwperiodes die de Sint-Pietersabdij doormaakte. We vinden er stijltechnisch romaanse, gotische, renaissance- en voornamelijk barokelementen in terug. Het gebouwencomplex wordt gedomineerd door de imposante abdijkerk, die vanaf 1629 in pure barokstijl opgetrokken werd en waarvan het ontwerp toegeschreven wordt aan Pieter Huyssens.

Het eerste klooster op de Blandijnberg : De ontwikkeling van Gent werd in belangrijke mate bepaald door zijn uitzonderlijke geomorfologische ligging. De stad ontwikkelde zich rondom de samenloop van twee rivieren, de Schelde en de Leie. De naam van de stad is overigens afgeleid van het Keltische woord 'ganda', dat samenvloeiing of monding zou betekenen. Van de hogere gronden nabij die samenvloeiing, vormt de Blandijnberg de hoogste top.
Op een niet precies te achterhalen tijdstip kwam de Blandijnberg, of althans het gedeelte van de latere Sint-Pietersabdij en Aaigem (het gebied rond het huidige Sint-Pietersstation) in handen van de Merovingische koningen. Een gedeelte van die bezittingen, waaronder zeker de Blandijnberg, werden door Dagobert I aan Amandus, een zendeling uit Aquitantië geschonken, mogelijk om er een klooster te stichten. Zo kreeg het missioneringswerk, dat op heel wat tegenstand stootte van de plaatselijke bevolking, vrij snel vorstelijke steun.
De oudste stichting van de abdij gaat dus vermoedelijk terug tot het derde kwart van de 7de eeuw. Het Blandiniumklooster (de latere Sint-Pietersabdij) ontstond ongeveer gelijktijdig met het Gandaklooster, de latere Sint-Baafsabdij. Beide abdijen zouden gedurende eeuwen elkaar concurreren. Mogelijk vormde het klooster 'Blandinium' een soort van uitzendpost voor het missioneringswerk.
Over de eerste gebouwen van het Merovingische klooster en over de organisatie en het leven van de kloosterlingen, is weinig bekend. De eerste gegevens over het klooster dagtekenen pas uit de 8ste eeuw. Toen was Blandinium een dubbelklooster, een kloostergemeenschap met zowel mannelijke als vrouwelijke religieuzen. De eerste kerk en het eerste klooster waren gewijd aan de heiligen Petrus en Paulus. In de loop van de 8ste eeuw moet Blandinium zich tot een mannenklooster hebben ontwikkeld.
Tijdens een strijd om de macht in het Frankische Rijk werd abd Celestius in 718 door Karel Martel afgezet en verbannen naar het klooster van Ronse. Over het feit of deze beslissing heeft geleid tot een eerste ontbinding van het klooster, zijn de bronnen verdeeld. Wel is geweten dat het klooster verschillende schenkingen kreeg onder Karel de Grote. Een immuniteitsoorkonde verleende het klooster bovendien vorstelijke bescherming. De eerste helft van de 9de eeuw staat dan ook gekend als een ware bloeiperiode voor het klooster. Dit was in belangrijke mate ook toe te schrijven aan Einhard, vooral bekend als biograaf van Karel de Grote. Hij werd bekleed met de titel van lekenabt, een functie die hij overigens ook kreeg voor het Gandaklooster. Op die manier kwamen beide kloosters onder één bestuur terecht. Tot een fusie kwam het evenwel niet. Beide kloosters wisten hun zelfstandigheid te behouden.
Vernieling door de Noormannen : De invallen van de Noormannen betekenen een belangrijke breuklijn in de geschiedenis van Gent. Zeker is dat het Gandaklooster het hard te verduren kreeg door een inval in 851. De kanunniken van dat klooster vluchtten tijdelijk naar Laon.
Maar of de Noormannen ook zware schade toebrachten aan Blandinium, is minder duidelijk. Tot in 879 bleef het relatief rustig. De kloosterkerk onderging voor die datum mogelijk zelfs een herstel of een uitbreiding naar aanleiding van de overbrenging van relieken van de heilige Amelberga uit Temse. De rust verdween echter toen in de zomer van 879 het zogenaamde Grote Leger van Noormannen vanuit Engeland het vasteland bereikte. In november van dat jaar sloegen ze hun winterkamp op in het klooster van Ganda. Ook deze kanunniken vluchtten. Het is weinig waarschijnlijk dat het klooster van Blandinium aan de plundertochten die volgden, wist te ontsnappen. Het Noormannengevaar zou pas omstreeks 883 volledige geweken zijn.

Kort daarna keerden de kanunniken terug naar Blandinium. Verschillende schenkingen uit de periode 888-896, getuigen van hun aanwezigheid op de Blandijnberg. De kanunniken van Ganda bleven nog veel langer weg. Dit had tot gevolg dat Blandinium gedurende enkele decennia het enige klooster was in Gent en dat het van deze situatie heeft geprofiteerd om zich snel terug te herstellen en de gunst van de grafelijke familie te winnen.

Hervorming tot benedictijnenabdij : Het uiteenvallen van het Karolingische Rijk en de invallen van de Noormannen leidden tot de teloorgang van heel wat kloosters, maar niet tot dat van Blandinium. Dit klooster kon zich vrij snel herstellen, voornamelijk onder impuls van graaf Arnulf I van Vlaanderen, die aan de abdij waar zijn ouders begraven lagen, tal van mogelijkheden bood om zich te ontplooien.
Concreet stond hij bijvoorbeeld in voor het materiële herstel van de gebouwen. In 975 reeds werd de nieuwe kerk door Adelberon, aartsbisschop van Reims, ingewijd. De kerk genoot steeds meer belang door het feit dat de graven van Vlaanderen er de investituur ontvingen en velen er begraven werden.
Een andere grote verdienste van Graaf Arnulf I was zijn beslissing om in 941 de kanunniken te vervangen door monniken, aan wie de strikte naleving van de Regel van Benedictus werd voorgeschreven. OP die manier werd de abdij een benedictijnenabdij. Hij stelde de Lotharingse kloosterhervormer Gerard van Brogne aan als abt.
Door het werk van Gerard van Brogne groeide de Sint-Pietersabdij uit tot een belangrijk hervormingscentrum met een uitstraling tot ver buiten de grenzen van het graafschap. Er kwamen tal van belangrijke geschriften tot stand. Tot het midden van de 11de eeuw deed de abdijkerk overigens dienst als grafelijke necropool.

Grote bouwcampagnes : Voor de 11de en de 12de eeuw kunnen we spreken van een ware bloeiperiode. De abten hadden wereldlijke, geestelijke en rechterlijke macht in het zogenaamde 'Sint-Pietersdorp' dat onafhankelijk was van de stad Gent tot 1796. Het dorp was gelegen tussen Ketelpoort, Kortrijksepoort, Walpoort en Heuvelpoort.
De verdere uitbreiding van bezittingen kon plaats vinden door middel van schenkingen, aankopen en ontginningen. Op die manier verwierf de abdij ook buiten Gent grote bezittingen, zoals talrijke parochies en heerlijkheden in Vlaanderen, bij Doornik en Rijsel, in Zeeuws-Vlaanderen en in Engeland.
Er kwam een nieuwe belangrijke kloosterhervorming volgens de regel van Cluny (een strenge terugkeer naar de regel van Benedictus). Naast de financieel-economische moeilijkheden eind 12de en begin 13de eeuw, kwam een religieuze crisis midden 13de eeuw de toestand van de abdij geenszins verbeteren. Er vond evenwel economisch herstel plaats op het eind van de 13de eeuw en er was sprake van relatieve bloei in de 14de en 15de eeuw.
Het oudste en het best bekende grondplan van de Sint-Pietersabdij is het zogenaamde 'Rode Plan', dat de toestand in de eerste helft van de 15de eeuw weergeeft. Mogelijk houdt het plan verband met de groots opgezette bouwcampagne die toen werd gerealiseerd en waarbij de meeste abdijgebouwen grondig werden aangepast. Wellicht moet abt Geraard van Leeuwaerde (1389-1412) els één van de grootste bouwheren van de Sint-Pietersabdij worden aangezien. Tijdens die bouwcampagne stonden vooral de zorg voor de bibliotheek, het scriptorium en de bewaring van de privileges samen met de verfraaiing van de kerk en andere abdijgebouwen centraal stonden. De refter verhuisde naar een nieuwe bovenverdieping met een trap die in verbinding stond met de zuidelijke pandgang.
Het abdijleven stond onder leiding van een abt, die samen met zijn monniken beslissingen nam. Alle leef- en werkruimten van de monniken bevonden zich binnen een claustrum, een gesloten gemeenschap die van de buitenwereld was afgezonderd. Een omheiningmuur omsloot daartoe de hele abdij. Het areaal van het Rode Plan besloeg een oppervlakte van ongeveer 2,5 ha, wat heel wat groter was dan de oppervlakte van de huidige nog bewaarde gebouwen. Het claustrum-idee was ook terug te vinden in de centrale kruisgang, een binnentuin die door vier gangen werd omsloten en die op het Rode Plan is terug te vinden als "Pant". De kruisgang vormde het centrum van het volledige monastieke leven, een kruispunt van paden tussen de biddende en de werkende monniken. De oorspronkelijke toegang tot het klooster bevond zich ter hoogte van het huidige Kramersplein. Aan het zuiden was dit de enige verbinding met de buitenwereld. De bidplaats lag aan de noordkant van de kruisgang. Herinneringstenen in de vloer van de noordelijke pandgang verwijzen naar abten die hier werden begraven. Halfweg deze pandgang is een uitbouw. Dit was het mortuarium of de dodenkapel van de monniken. De grote zaal aan de oostkant van de abdij is de kapittelzaal waar de abt en de monniken dagelijks vergaderden. De monniken sliepen aanvankelijk in een gemeenschappelijk dormitorium boven de kapittelzaal met een directe verbinding naar de kerk, wat nachtdiensten vergemakkelijkte. Aan de zuidkant bevond zich de refter. In oorsprong was die kleiner op het niveau van de pandgang, met een doorgang ter hoogte van het lavatorium. De handen werden gewassen voor men naar de refter ging om de maaltijd te nuttigen. De infirmerie met de apotheek en medicinale kruidentuin, lag geïsoleerd in de huidige abdijtuin. Elke abdij moest autonoom functioneren: graanzolders, werkhuizen, opslagplaatsen, een bakkerij en een rosmolen, bevonden zich samen met een brouwerij aan de zuidkant bij de omheiningsmuur. Iedereen die aan de poort van een abdij aanklopte, moest worden opgevangen. Omdat de gasten het leven van de abdijgemeenschap niet mochten hinderen, bevond het gastenverblijf zich op enige afstand van de centrale abdijgebouwen, dicht bij de ingangspoort. De maaltijden van de gasten en van de abt moesten in afzonderlijke keukens worden bereid. Dit verklaart het bestaan van meerdere keukens. De kerk op het Rode Plan had mogelijks een preromaanse kern. Deze oudste kern bevindt zich wellicht onder het huidige koepelgedeelte.

Vlaanderens grootste abdijkerk : De abdijkerk vervulde een hoofdrol in het groots bouwkundig programma. Bronnen geven een idee van de uitzonderlijk grote abdijkerk in de 15de-16de eeuw. Op dat ogenblik was het gebouw immers reeds het resultaat van een ontwikkeling die op zijn minst terugging tot de Karolingische tijd en in verschillende campagnes verliep.
Aanwijzingen doen vermoeden dat het oorspronkelijk grondplan was samengeteld uit een romaanse, mogelijks zelfs preromaanse kern, die zich in verschillende etappes in alle richtingen, maar voornamelijk oostwaarts heeft uitgebreid. De oudste kern bevindt zich vermoedelijk onder het koepelgedeelte van de huidige barokkerk. Zowel een Latijnse kruisvorm als een centraalbouw behoren tot de mogelijkheden.
Verscheidene bronnen van de 10de en 11de eeuw duiden op bouwactiviteiten, mogelijk verbouwingen, maar ook uitbreidingen. In 945 werden enkele relieken naar de kerk verhuisd, hetgeen kan wijzen op bouwactiviteiten. In 975 werd het koor ingewijd en in 979 de westbouw. Daarmee wordt de afwerking van het totaalconcept gesuggereerd in de latere 10de eeuw. In 1073 werd zeker een uitbreiding in oostelijke richting gerealiseerd. In 1092 werden werken uitgevoerd aan de Sint-Niklaaskapel. In 1148 werd de crypte gewijd en in 1216 de Onze-Lieve-Vrouwekapel. Ten gevolge van een brand in 1378 dienden in de kerk verscheidene herstellingswerken uitgevoerd te worden.
Tussen het eind van de 14de eeuw en de 16de eeuw vonden er meerdere werkzaamheden plaats, zoals werken in het schip in 1385 en een grondige verbouwing van de vieringtoren in 1395. Een belangrijk gedeelte van die werken gebeurden onder leiding van meester-steenhouwer Jan Eebins en meester-timmerman Laurens van der Leyen. De meeste metselwerken werden toen geleid door Gillis van den Damme. Ook glasmaker Jacob van der Straten en schilder Rogier van de Woestijne kregen geregeld opdrachten. In 1480 werd een nieuwe overwelving van de kerk besteld. Nog aan het einde van de 15de eeuw werd de noordelijke zijbeuk grondig gewijzigd en verhoogd.
In de 15de-16de eeuw deed de abdijkerk zich voor als een vrij groot oostwestelijk gericht gebouw dat de noordzijde van de kruisgang innam. Het schip was met haar vijf traveeën zeer kort ten opzichte van het uitgestrekte koorgedeelte. Dat is kenmerkend voor benedictijnenabdijen. Het schip was driebeukig. De ongelijke breedte van de zijbeuken wijst op de verschillende bouwfasen. Ten oosten van het schip was er een lichtjes uitspringend transept. Vier zware bunderpijlers duidden de viering aan en ondersteunden de toren. Ten oosten daarvan strekte zich het lange monnikenkoor met halfcirkelvormige sluiting en kooromgang uit. Die waren aan de oostzijde afgewerkt met een tweede, kleiner transept en een grote apsiskapel op klaverbladvormige plattegrond. De bouwsels aan de noord- en zuidkant van het monnikenkoor bleken toevoegingen uit verschillende periodes en gaven de kerk een wat ongewone, meer complexe structuur dan men bijvoorbeeld van een gewone dorpskerk gewend was.
De westgevel van de abdijkerk stond niet vrij, wat voor een monastiek gebouwencomplex niet ongewoon was, aangezien de kerk enkel of toch hoofdzakelijk voor de monnikengemeenschap bestemd was. Er was een abtswoning en een grote ontvangstkamer tegen de kerk aangebouwd. De kerk had een basilicale opbouw, hetgeen betekent dat de middenbeuk hoger opging dan de zijbeuken en de kooromgang en door hoge vensters werd verlicht. Het eerst vermelde transept, waarboven de vieringtoren oprees, was eveneens een zeer hoog opgaand gedeelte. Deze toren was aangelegd op een vierkante plattegrond, maar verjongde in een achthoekige geleding, die in de 16de eeuw peervormig was afgewerkt.
De kerk, zoals die zich voordeed in de 15de-16de eeuw, werd in de 17de-18de eeuw door de nog steeds bestaande barokkerk vervangen. Uit verschillende bronnen blijkt namelijk dat de abdij na de godsdiensttroebelen van de 16de eeuw nog slechts gedeeltelijk overeind stond. Enkele jaren later werd aldus besloten een nieuwe bidplaats op te richten. (zie verder)
Rondom het monastieke areaal van de Sint-Pietersabdij ontwikkelde zich een hele nederzettingskern die in grote mate van de abdij afhankelijk was. Het zogenaamde Sint-Pietersdorp had ook een parochiekerk, toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw. Deze werd opgetrokken net buiten de abdijmuur, op enkele stappen van de abdijkerk. Mogelijk dateerde deze kerk van omstreeks 1140. Ten tijde van de Franse Revolutie werd de kerk verkocht en gesloopt. De naam van de kerk werd overgedragen naar de nabijgelegen abdijkerk die van dan af parochiekerk werd met het dubbele patrocinium van Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Pieterskerk.

Beeldenstorm en sloop : De opkomst van het protestantisme, gekoppeld aan diverse politieke en socio-economische ontwikkelingen, leidde in 1566 tot een eerste beeldenstorm in Gent. In de nacht van 22 op 23 augustus vierde een opgehitste bende haar woede op de inboedel en de gebouwen van de Sint-Pietersabdij. De tol was zwaar. In de kerk waren alle altaren, glasramen, meubilair, het sacramentshuis en tal van andere versieringen vernietigd. De bibliotheek werd zo goed als geplunderd. Ook in de proosdij, het abtskwartier en de priorij werd zware ravage aangericht. Wat in 1566 gespaard bleef, viel in 1578-1579 ten prooi aan een nieuwe, goed georganiseerde beeldenstorm. De monniken sloegen op de vlucht naar Douai. De kerk werd nagenoeg volledige afgebroken.
De winst van Alexander Farnese in 1584 betekende het einde van de Calvinistische Republiek. De abdijgemeenschap kreeg haar (vernielde) bezittingen terug. De monniken keerden terug en men begon aan de wederopbouw. De infirmerie, die de minste schade had opgelopen, werd als tijdelijk verblijf voor de religieuzen ingericht. De refter, op de bovenverdieping van de zuidvleugel, kon als voorlopige bidplaats dienen. De meeste andere gebouwen waren zo goed als onbruikbaar.
Gedurende de 17de eeuw werd er verwoed gewerkt aan het herstel van de abdij. De grondvesten van de kerk, refter, kloostergang en kapittelzaal werden grotendeels hergebruikt doch de hoofdrichting van het complex veranderde (noord-zuid-gericht). Met de bouw van het nieuwe pand werd begonnen in 1592 onder abt Lambert Huberti. De werken waren beëindigd in 1636. De grootste bouwcampagne geschiedde echter onder abt Schayck die de nieuwe refter, kapittelzaal en kwartier van de abt liet bouwen. Ook werd de eerste steen gelegd van de nieuwe kerk (1629) die slechts een eeuw later voltooid zou zijn.
De laatste periode van het ancien regime was voor de Sint-Pietersabdij een periode van grote materiële welstand. Er vonden dan ook opnieuw veel werkzaamheden plaats, zoals de uitbreiding van abtskwartier in 1727 en de bouw van proosdij (in 1734) die reeds in 1779 verbouwd werd. De uitbouw van de kloostergebouwen geschiedde voornamelijk onder abt Standaert (1730 westvleugels, 1752 oostvleugel) en Seiger (1770, zuidvleugel met infirmerie) die voornemens was alle gebouwen te laten vernieuwen door architect L.B. Dewez.

Nieuwe barokke kerk : De totaal vernielde kerk (met uitzondering van enkele kapellen) werd in eerste instantie gedeeltelijk hersteld door de monniken bij hun terugkeer in 1584. Daarna werd de volledige kerk toch gesloopt en werden de grondvesten als fundering voor de nieuwe kerk gebruikt. Getuigen van de romaanse kerk bleven bewaard langs de oostzijde. Daar zijn twee muren van de huidige askapel van Doornikse en Balegemse steen voorzien van drie dikke steunberen met versnijding.
In 1629 vond de eerstesteenlegging van de barokke kerk plaats door bisschop Triest, onder abt Schayck. Het eerste ontwerp is hoogstwaarschijnlijk toe te schrijven aan de jezuïtenbroeder en beschermeling van de Aartshertogen Albrecht en Isabella, Pieter Huyssens (1577-1637) die onder meer aan de Sint-Carolus Borromeuskerk te Antwerpen en de Sint-Walburgakerk te Brugge werkte. Hij was door een reis naar Italië op de hoogte van de klassieke architectuur.
De eerste belangrijke bouwcampagne vond plaats van 1629 tot 1649. Toen werden de Onze-Lieve-Vrouwekapel op de oude funderingen gebouwd, het koor, de oosttoren, twee trapkokers en de gewelven vorm gegeven. In 1651 werd het koor in gebruik genomen. Na een halve eeuw rust, geschiedde een tweede belangrijke bouwactiviteit in de vroege 18de eeuw met de bouw van de centrale westbouw met koepel (voltooid in 1722) en de westgevel (gedateerd 1719).

Bouwwoede in de 17de en de 18de eeuw : Gedurende de hele 17de eeuw werd er verwoed gewerkt aan het herstel van de abdij. Aan het begin van die eeuw werd onder abt Schaeck de uitbouw van de refter en het dormitorium uitgevoerd. De kruisgang kreeg een bovenverdieping met rechthoekige vensters en glasramen met voorstellingen van het leven van Benedictus (verdwenen in de late achttiende eeuw). De oostvleugel met de kapittelzaal (1615-1635) werd in zuidelijke richting verlengd om meer cellen of monnikenkamers in te richten. Elke monnik kreeg nu een individuele cel.
Gent kende in deze periode een sterk katholiek reveil. Deze trend die in de 17de eeuw een eerste ontplooiing kende, werd in de 18de eeuw met verhoogde praal en meer machtsvertoon voortgezet. De majestueuze Sint-Pieterskerk is daar een toonbeeld van. De abdij werd de uitgelezen ontmoetingsplaats voor vergaderingen, plechtigheden en feesten. Als gevolg daarvan moest de abt vooraanstaande persoonlijkheden in stijl ontvangen. De ingangspoort, de gastenverblijven en de abtswoning mochten dus niet ontbreken in het bouwprogramma. In 1619 bedeelde de abt zichzelf met een prestigieuze abtswoning. Er kwamen hoge kamers, grote vensters, ruime trapzalen en een breed overwelfd gangennet zoals in de grotere burgerlijke complexen. De wereldlijke luxueuze bouwtrend kon wedijveren met die van kastelen en stadspaleizen. Het prelaatshuis van abt Musaert (1720-1730) had een klassiek Lodewijk XIV-architectuur met een tuin en serres en een oranjerie. Zijn opvolger Filip Standaert (1730-1759) liet de refter opnieuw inrichten. Plafondschilderingen werden aangebracht met bijbelse en mythologische taferelen met betrekking tot de betekenis van spijs en drank. Het oude dormitorium werd omgebouwd tot een schitterende bibliotheek met meer dan 10 000 volumes. De ruimte was ongetwijfeld één van de mooiste interieurs in de abdij. De binnenafwerking bevatte een lambrisering die werd onderbroken door portieken en spiegels. Het nieuwe dormitorium werd uitgebreid en verfraaid en er werd gestart met de bouw van een nieuwe proosdij.
Met abt Seiger (1760-1788) brak een schitterende periode aan voor de abdij. Zijn abtwoning was te vergelijken met een vorstelijke residentie waar de landvoogd, ministers en andere hoogwaardigheidsbekleders op geregelde tijdstippen werden ontvangen. Onder deze abt geschiedde de reorganisatie van de oostsector van de abdij. Concreet werd het nutsgebouw, met brouwerij, bakkerij en rosmolen, vernieuwd. Hij liet een monumentale terrastuin aanleggen om de abdij een paleiselijke aanblik te geven. Uit deze periode dateren de kaaimuur en de terrasmuur.

Afschaffing onder Frans bewind : Op 1 september 1796 schafte het Directoire alle kloosterorden af. In Gent werd dit pas op 17 september van dat jaar bekend gemaakt. Door het opheffingsdecreet konden de gebouwen en bezittingen van kloosters en abdijen worden verkocht. Ook de Sint-Pietersabdij zou hier niet aan ontsnappen. De monniken moesten de abdij verlaten. Het hele complex werd als nationaal goed aangeslagen. Een groot deel van het complex kreeg een nieuwe invulling. Tot 1950 vonden er immers legereenheden een onderkomen. De kerk kon onder meer gered worden door toedoen van K. Van Hulthem, en werd departementaal museum voor schilderkunst tot 1810, (datum waarop ze aan de eredienst werd teruggegeven). De oorspronkelijke Onze-Lieve-Vrouweparochiekerk werd gesloopt in 1799.
In 1810 werden de kloostergebouwen aangekocht door de stad. Er werd een kazerne ondergebracht in het oostelijke complex, terwijl het westelijke complex gesloopt werd om plaats te maken voor een marsveld, het huidige Sint-Pietersplein naar ontwerp van architect Leclerc-Restiaux.
Rond 1950 werden de voormalige kloostergebouwen verlaten door de militairen en besliste de stad om de Sint-Pietersabdij te restaureren en een culturele functie te geven.

Restauratie : De abdij was gedurende meer dan een eeuw kazerne, toen het stadsbestuur in 1950 met de restauratie van de gebouwen startte.
De werken van de jaren 1950 en 1960 waren vrij ingrijpend. Weggebroken of vervangen werden slechts die gedeelten waarvan het oorspronkelijke karakter was verdwenen of verloren. Prioriteit werd gegeven aan de kruisgang en aan de vleugel aan het Sint-Pietersplein. De kapittelzaal was al vóór 1958 gerestaureerd. De ooit zo fabuleuze 18de-eeuwse bibliotheekruimte viel niet meer te redden. Van de plafondschildering werden twee fragmenten gered en de hoge zaal werd in twee niveaus opgedeeld die een modern strak uiterlijk kregen. Daarna was de westelijke vleugel met de lokalen onder de refter en de oude keuken aan de beurt.
In de loop van de jaren 1960 en 1970 werden ook de 18de-eeuwse infirmerie (de huidige Wereld van Kina), de wijnkelder en de zolders afgewerkt. Tijdens de werken werden in de pandgang en in de kapittelzaal meerdere grafkelders ontdekt.
In 1982 werd de aanleg van de tuin met integratie van de ruïnes voltooid. In 1986 was het terras aan de beurt. De oude brouwerij aan de Kantienberg werd in de jaren 1990 onder de naam Geuzenhuis in gebruik genomen.
In de jaren 1990 startte de restauratie van de reftervleugel. De beschadigde plafondschilderingen werden er paneel na paneel afgehaald. De meest risicovolle onderneming was het verwijderen van de betonnen tussenvloer die dienst deed voor de kazerne. Diverse archeologische vondsten kwamen bij de karkasrestauratie aan de oppervlakte.

Kloostergebouwen : De nog bestaande gebouwen, overwegend daterend uit de 17de en 18de eeuw, vormen slechts het oostelijke blok van een aanvankelijk veel ruimer complex. Zoals reeds vermeld werden de romaanse kloostergebouwen die een vrij ingewikkeld grondplan vertoonden (confer Cluny) en volgens de regels van de benedictijnen waren opgetrokken met de kloostergang ten zuiden van de kerk en ten noorden van de refter, haast volledig vernield door de beeldenstormers. De langzame wederopbouw geschiedde in laatgotische stijl en traditionele stijl.
Omstreeks het eind van de 18de eeuw bereikte de abdij zijn grootste uitbreiding en vertoonde een westelijk en een oostelijk complex. Het westelijk complex (op het huidige Sint-Pietersplein) vormde een ruime vierkante binnenplaats omgeven door gebouwen, afgesloten door ijzeren hekken en voorzien van twee ingangen (in het noorden en in het zuiden bij het zogenaamde Stalhof). Dit westelijke complex bevatte het abtskwartier (1619 en 1727) en de prelaatsgebouwen met onder meer een rechtbank en gevangenis (1734 en 1779). Het verdween in 1811. Het oostelijke, nog steeds bestaande complex, omvatte de eigenlijke kloostervertrekken die gegroepeerd zijn rondom twee binnenplaatsen. In het noorden bevindt zich het pand, aanleunend tegen de zuidflank van de kerk met ten oosten de kapittelzaal, ten zuiden de refter en ten westen de ontvangstkamers. De slaapvertrekken, infirmerie, ontvangstkamers en stallingen omsluiten een tweede binnenplein, ten zuiden. De abdijbrouwerij- en bakkerij strekken zich uit aan de huidige Kantienberg

links van de kerk bevinden zich een aantal neoclassicistische burgerhuizen uit midden 19de eeuw

aan de noordelijke zijde van het plein zien we dit burgerhuis. Tijdens onze studententijd was hier cinema ‘Leopolleke’ , niet toegelaten om er binnen te gaan wegens seksfilms (wat dat dan ook was in de jaren 1970). Op de achtergrond de Boekentoren, de universiteitsbibliotheek


De
 universiteitsbibliotheek en het HIKO : Historiek

De geschiedenis van de universiteitsbibliotheek gaat terug tot 1797 toen een verzameling van diverse fondsen, voornamelijk afkomstig van de pas opgeheven abdijen en kloosters, werden verzameld in de bibliotheek van de zogenaamde Ecole centrale. In 1804 werd deze bibliotheek omgevormd tot stadsbibliotheek en in 1817 tot universiteitsbibliotheek. Sinds 1819 was de bibliotheek ondergebracht in de voormalige Baudelooabdij. Hoewel vrij snel bleek dat deze gebouwen ontoereikend waren, omwille van de aftakeling van de kapel- en abdijvleugels en het plaatsgebrek, besliste de Academische Raad pas in 1912 om de bibliotheek te verplaatsen naar de Blandijnberg, op een terrein achter de in 1883-1890 gebouwde Instituut der Wetenschappen. Op dit perceel bevonden zich een aantal verkrotte arbeiderswoningen en het De Vreese Beluik, waarvan de onteigening (beslist in 1919-1920) niet zonder moeilijkheden verliep. Een deel van het perceel (met name op de hoek van de Rozier en de Sint-Pietersnieuwstraat) zou uiteindelijk zelfs niet onteigend worden. Omwille van deze onteigeningsproblemen werd even uitgekeken naar andere mogelijkheden zoals Gent Zuid, het domein Feyerick (Sint-Pietersnieuwstraat) en het zogenaamde "Hotel Dael" (Kortrijksesteenweg) maar uiteindelijk werd beslist toch op de Blandijnberg te bouwen in fases, naarmate de percelen vrijkwamen.
Al in 1919-1920 werden de eerste plannen onder leiding van architect Julius Van Volden opgemaakt in een monumentale eclectische stijl met neoclassicistische inslag, aansluitend bij de ertegenover gelegen zuidgevel van de Technische Scholen. Tegelijk werd een Commissie opgericht onder leiding van professor Bergmans voor het opstellen van een bibliotheconomisch programma. Professor-architect Jean Norbert Cloquet (1885-1961) werd aangesteld voor de opmaak van plannen maar pas in 1933 kwam het project in een stroomversnelling toen rector August Vermeylen Henry van de Velde aanstelde (die van 1926 tot 1936 Bouwkunst en Toegepaste Kunsten doceerde aan de Gentse Universiteit). Onder zijn leiding werd een team van professoren aangesteld bestaande uit Jean Norbert Cloquet (uitvoering en toezicht), Gustave Magnel (stabiliteit en gewapend beton), Gommaire van Engelen en J. Wolters (technische uitrusting). Ook bibliothecaris R. Apers werd betrokken.
Uit de eerste voorontwerpen van 1933 kwamen twee oplossingen naar voor: één met een verticaal boekenmagazijn (toren) en één met een longitudinaal magazijn. Hoewel het laatste verkozen werd vanuit bibliotheconomische opvattingen naar het voorbeeld van de Nationale Bibliotheek te Bern (onder andere door Apers), gaf van de Velde de voorkeur aan een toren omwille van de symboolwaarde en als tegenspeler van de drie historische torens van het Belfort, de Sint-Baafskathedraal en de Sint-Niklaaskerk. De bibliothecarissen zagen zijn project echter niet zitten en bestelden zelfs plannen voor een langwerpig alternatief bij collega Armand Cerulus, maar van de Veldes torenontwerp werd toch uitgewerkt. Het programma werd wel uitgebreid met bijkomende instituten voor Farmacologie en Dierkunde die waren opgevat als langgerekte vleugels, gescheiden door een brede doorgang. Van de Velde creëerde zo een visuele trechter zodat de blik van de passant op het Sint-Pietersplein automatisch naar de monumentale Boekentoren op het einde van de doorgang zou worden getrokken (zie bewaarde maquette). De symmetrie van de vleugels herinnerde ook aan het De Vreesebeluik, het arbeiderskwartier op de Blandijnberg, dat plaats moest ruimen voor de nieuwe universiteitsgebouwen. Het beluik had aan de kant van het Sint-Pietersplein twee symmetrische ingangen die elk werden overspannen door een versierde triomfboog.
Na nieuwe wijzigingen werd het programma in 1935 definitief herleid tot het uitgevoerde met inplanting van gebouwen aan de Rozier en de Sint-Hubertusstraat. De Boekentoren lokte nu in de pers enig protest uit omwille van diens opdringerig en storend karakter ten opzichte van de oudere torens maar van de Velde slaagde erin het torenvolume te behouden. Hij wijzigde wel nog meermaals het ontwerp om te komen tot een optimale esthetische verhouding (uiteindelijk 1/3, breedte/hoogte) en afwerking (met name van het bekronende belvedère).
De werf startte in 1936 met de betonnen toren, gevolgd door de oost-, noord- en zuidvleugels. Pas in 1939 was de ruwbouw en een deel van de afwerking klaar. De bouw werd vertraagd door het eindeloos opsplitsen van diverse "ondernemingen", de schaarste en later het gebrek aan materialen en door de oorlogshandelingen. Tijdens de oorlog werd de onafgewerkte bibliotheek geleidelijk in gebruik genomen maar de toren werd door de Duitsers ook gebruikt als centrum van de luchtafweer waardoor zich na de oorlog al de eerste herstellingen opdrongen. In de eerste helft van de jaren vijftig vertoonde het gebouw meer structurele problemen, in de eerste plaats schade aan het zichtbeton als gevolg van waterinspijpeling. Om die reden werden de gevels in de jaren zestig bezet. De waterpartij in de binnentuin werd al in 1950 gedicht.
Het gebouw werd op 1 juli 1992 beschermd als monument. In 2007 won het architectenbureau van Paul Robbrecht en Hilde Daem (in samenwerking met onder andere restauratiearchitecte Barbara Van Der Wee) de Open Oproep van de Vlaamse Bouwmeester voor de renovatie van het complex, die op 1 maart 2012 startte en anno 2019 haar voltooiing nadert. Naast de restauratie omvat dit project ook de bouw van een drie verdiepingen tellend ondergronds depot in de binnentuin. In 2016 werd op de hoek van de Rozier en Sint-Pietersnieuwstraat een tentoonstellingsruimte gerealiseerd naar ontwerp van Charles Vandenhove, onder andere voor het tentoonstellen van zijn kunstcollectie. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/21049)

(03-10-2020) Vlaams minister van Onroerend Erfgoed Matthias Diependaele kent een premie van 4 miljoen euro toe voor de restauratie van de Boekentoren en de Aula in Gent.
Vlaams minister van Onroerend Erfgoed Matthias Diependaele: “De boekentoren is een begrip in Gent. De betonnen constructie van 64 meter hoog, is een van de iconen van de architectuur uit het Interbellum. De ligging, op het hoogste punt van de stad, maakt van de toren een baken, een symbool van wetenschap, wijsheid en kennis. Erfgoedpatrimonium goed beheren kost veel tijd en geld. Met deze nieuwe meerjarige subsidiëringsovereenkomst kan de tweede en laatste fase van de restauratie van de Boekentoren starten, net als de restauratie van de neoclassicistische Aula en het hoekhuis Hof van der Vere.” (https://www.ugent.be/nl/actueel/restauratie-ugent-miljoen-boekentoren-aula.htm)

we stappen even binnen in de poort van de Sint-Pietersabdij, één van de vele gebouwen welke momenteel in Gent gerestaureerd worden

rechts in bevindt zich het voormalige Schoolmuseum, nu Huis van Kina genoemd. De skeletten van dinosauriers staan nog steeds in het voortuintje van het gebouw

op het nabij gelegen Kramersplein is er een alleenstaand gebouw, Schoolgebouw met onderwijzerswoning

"Stedelijk Internaat". Eenlaags schoolgebouw met onderwijzerswoning opgetrokken naar ontwerp van stadsarchitect A. Pauli van 1858 tot 1861.
Beschilderde baksteenbouw in een stijl met kenmerkende neotraditionele en neoromaanse inslag. Twee parallelle dwarsvleugels onder kunstleienbedaking vertonen aan beide uiteinden tuitgeveltjes afgebakend met hoektorentjes en baksteenfries en een rondboogvormig drielicht met bekronende oculus als enige doorbrekingen. Beide vleugels worden met elkaar verbonden door een brede, nagenoeg blinde muur met centrale rondboogpoort gevat tussen pilasters. Recentere uitbreidingen aan de zuidkant. Aanpassingen aan de binnenplaatszijden en de woning van de hoofdonderwijzer onder leiding van Ch. Van Rysselberghe in 1895 en 1900.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/20674)

zijgevel van de Sint-Pietersabdij aan de Kantienberg

De weg daalt, de Blandijnberg, bij het Sint-Pietersplein, is immers het hoogste punt van Gent

op de achtergrond van het beeld, de tuinen van Sint-Pietersabdij, hier bevond/bevindt zich ook een wijngaard(je)

overzicht op de tuin met de zijgevel van de kerk op de achtergrond

de brug gaat over de Nederschelde, hier is de Muinkkaai

Circa 1853 afgelijnde kaai, heden afgezet met een rij kastanjebomen, gelegen aan de Scheldeoever tegenover de Sint-Pietersabdij. De weiden van de monniken van voornoemde abdij, tussen de Schelde en het Oud Scheldeken werden aangeduid als de Muinkmeersen. Na de oprichting van het Zuid-station werd hier midden 19de eeuw een totaal nieuwe woonwijk aangelegd. De Muinkkaai werd sinds eind tweede kwart 19de eeuw bebouwd met middelgrote burgerwoningen van drie bouwlagen (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/3091)

voor de scheepvaart is dit gedeelte van de Schelde niet meer nuttig

vanop de Muinkkaai is de achterzijde en de tuin van Sint-Pieters te zien

de meeste gebouwen zijn hier ongeveer een eeuw of ouder. Hier echter een modern gebouw, voor het raam op de bovenste verdieping zijn er 2 boeien als versiering (?) aangebracht … of is het een brilmontuur?

Burgerhuis naar ontwerp van Serafinus De Taeye

Burgerhuis in art nouveau naar ontwerp van architect-aannemer Serafinus De Taeye et Compagnie, van 1906. 
Decoratieve accenten in groen geglazuurde baksteen als banden en in de ontlastingsbogen. Verlevendiging van het parement door middel van arduinen banden en lateien op consooltjes boven de vensters. Gemarkeerde venstertravee met rechthoekig benedenvenster onder een I-balk, voorzien van ijzerwerk in sierlijke art-nouveauvormentaal. Daarboven driezijdige houten erker met bekronend ijzeren balkonhek voor rechthoekig deurvenster. Uitgewerkte ijzeren consoles ondersteunen de erker. De onderzijde van de erker kent een uitzonderlijke afwerking met witte en groene tegels. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/20764)

meerdere huizen hebben een erker

en bovenop een balkonnetje

de Muinkkaai geeft uitzicht op de achterzijde van de gebouwen in de Sint-Pietersnieuwstraat. Hier zijn het de gebouwen van het Technicum van de RUG, de toren behoorde tot de thermische centrale

Het Technicum, dat voornamelijk tussen 1934 en 1938 werd ontworpen als geheel van laboratoria ten behoeve van de Bijzondere Scholen, later de Faculteit van de Toegepaste Wetenschappen, van de Universiteit Gent is een omvangrijk complex met voorbeeldwaarde, tot stand gekomen volgens architecturale en structurele concepten die beantwoordden aan de toenmalige behoeften op esthetisch, pedagogisch en experimenteel vlak en dit volgens de ontwerpen van professor ingenieur architect Jean-Norbert Cloquet (1885-1961) in nauwe samenwerking met professor ingenieur Gustave Magnel (1889-1955), op zijn vakgebied een pionier met wereldfaam in onder meer het proefondervindelijk onderzoek van betonstructuren en mortels, en voorgespannen beton. Het is tevens een goed bewaard voorbeeld van laboratorium- en bedrijfsarchitectuur uit het interbellum. De gebouwen zijn ook representatief voor het oeuvre van architect Jean-Norbert Cloquet die als hoogleraar betrokken was bij de belangrijke bouwcampagne van de Gentse universiteit tijdens het interbellum en hierdoor zijn stempel drukte op het universitair patrimonium.
De gebouwen van het Technicum zijn ingeplant op een terrein van 1,5 ha aan de Schelde-oever, de vroegere wijngaarden van de Sint-Pietersabdij, met een niveauverschil van 17 meter tussen de Sint-Pietersnieuwstraat en de Scheldekaai, en strekt zich verder uit achter de tuinen van de woningen van de Sint-Pietersnieuwstraat tot aan de Hoveniersberg. Het gebouwencomplex bestaat uit verschillende blokken met elkaar verbonden door passerelles, een in 1958 gebouwd beglaasd trappenhuis met lift tussen blok 2 en de uitbreiding van het restaurant De Brug leidend naar het niveau van de Scheldekaai, binnenwegen en de Scheldekaai zelf.
In 1932 nam de universitaire overheid de beslissing om nieuwe technische laboratoria te bouwen. Als bouwplaats werd de voormalige spinnerij Feyerick gekozen, gelegen aan het kruispunt van de Sint-Pietersnieuwstraat en de Joseph Plateaustraat, een terrein van 1,5 ha aan de Schelde-oever, met een niveauverschil van 17 meter en weinig draagkrachtig Scheldealluvium. Het terrein strekt zich verder uit achter de tuinen van de woningen van de Sint-Pietersnieuwstraat tot aan de Hoveniersberg. Deze terreinkeuze werd vooral ingegeven door de nabijheid van de Bijzondere Scholen en de te bouwen Centrale Bibliotheek op de Blandijnberg, zonder rekening te houden met de gevolgen van een grootschalige inplanting vlak bij het stadscentrum en midden een woonwijk.

De voormalige thermische centrale, thans studentenhuis "De Therminal". De thermische centrale, naar bewaarde plannen van architect J.-N. Cloquet, werd in 1938 aanbesteed. Ze kwam er op initiatief van professor Van Engelen en bood de gelegenheid voor praktisch onderricht over stoomketels, stoomturbines en elektrische apparatuur van thermische kleine centrales. Het was een groot stookcomplex op basis van kolen en stoom dat tot begin 1991 ook de omliggende universitaire gebouwen van verwarming voorzag.
Het gebouw bestaat uit twee blokken en een hoge geringde bakstenen schouw ingeplant aan de Schelde aan het zuidelijke uiteinde van het Technicum.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/209095)

wat later staan we dichter bij het Technicum

onze wandeling verlaat even de Muinkkaai, we slaan de Muinklaan in. Op de hoek Hoekhuis ontworpen door P. Buyck

Architecturaal geheel van twee burgerhuizen (samen met Muinkkaai 62) volgens de bouwaanvraag van 1907 opgericht in opdracht en naar ontwerp van architect Prosper Buyck. Hoekhuis met een verhard voortuintje aan de zijde van de Muinklaan.
Parement van baksteen met horizontale banden, aan de zijde van de Muinklaan met witte en groene geglazuurde baksteen, aan de zijde van de Muinkkaai met gele en zwarte ongeglazuurde baksteen. Hoge bepleisterde en geschilderde plint. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/216581)

We slaan de Muinklaan in

De Muinklaan vormt een rechte laan van de Muinkkaai aan de Muinkschelde, naar het kruispunt met de Franklin Rooseveltlaan en is gelegen in de vroegere Muinkmeersen ten zuiden van de Sint-Pietersabdij en -kerk. De laan werd getrokken doorheen de vroegere dierentuin (1851-1904) in een nieuwe burgerwijk aangelegd volgens het urbanisatieplan van 1906 naar ontwerp van de Gentse stadsingenieur Victor Compijn. In het verkavelingsproject van de stad Gent werd veel aandacht besteed aan het groenaspect. Een restant van de 19de-eeuwse Gentse dierentuin werd behouden als openbaar parkje, het zogenaamd Muinkparkje, en heraangelegd in Engelse landschapsstijl met behoud van enkele oude bomen. De lijnrechte straat vertoont aan de zuidzijde een open bres gevormd door het stadsparkje. Om het gezicht op de Sint-Pietersheuvel en de Sint-Pieterskerk naast de abdij te vrijwaren werd een brede laan ontworpen, afgeboord met acacia’s, en volgens het aanlegplan voorzien van obligate voortuintjes, oorspronkelijk afgesloten door sierlijke ijzeren hekken.
De bebouwing kwam tot stand in twee fases, voor de Eerste Wereldoorlog en tijdens het interbellum, meer bepaald tussen 1929 en 1935. De eerste bouwaanvragen dateren van 1906.
De bouwplannen van de huizen voor de welgestelde burgerij werden getekend door een keur aan architecten. (nog meer interessante info
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/3092)

enkele voorbeelden van links naar rechts: rijhuis van 1913, Rijhuis ontworpen door F. Langeraert, Rijhuis ontworpen door F. Langeraert

Rijhuis van 1913: Burgerhuis met voortuin, afgebakend door decoratief ijzeren hekwerk op een sokkel van blauwe hardsteen, volgens de bouwaanvraag van 1913 opgericht in opdracht van bouwheer Otto Lorenz naar ontwerp van architect Franz Langeraert – Van de Voorde, gesigneerd op de erker “F.J. Langeraert / architecte 1913”
Licht uitspringende linker venstertravee, ter hoogte van de souterrain geaccentueerd met een driezijdige uitbouw die oploopt tot een bow-window op de verhoogde begane grond, doorbroken door een vijflicht. De uitbouw wordt bekroond met een balkon met ijzeren borstwering toegankelijk via een deurvenster geflankeerd door twee kleine zijlichten. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/216607)

Rijhuis ontworpen door F. Langeraert: Burgerhuis met bewaarde voortuin, afgesloten door een strak ijzeren hek met vernieuwd toegangspoortje op een geprofileerde hardstenen sokkel, volgens de bouwaanvraag van 1913 opgericht naar ontwerp van architect Franz Langeraert – Van de Voorde voor zijn echtgenote mevrouw Augusta Langeraert – Van de Voorde. De gevel is gesigneerd rechts in de puilijst met "F.J. Langeraert / architecte 1913"..
Boven de linkertravee bevindt zich een sierlijk vormgegeven dakkapel met zware vleugelstukken, bepleisterd met imitatievoegen, onder een geprofileerde kroonlijst en tandlijst; rechts geflankeerd door een kleine dakkapel. Lijstgevel beëindigd door een geprofileerde, verkropte houten kroonlijst met klossen en tandlijst. Onder de kroonlijst loopt een fries met putti met guirlandes en vazen in laagreliëf. Parement van witte geglazuurde baksteen, horizontaal geleed met kunststenen kordons en doorgetrokken lekdorpels. Geaccentueerde linker venstertravee met een afgeronde uitbouw die over de drie bouwlagen doorloopt. De venstertravee wordt op elke verdieping doorbroken door drielichten met kalkstenen deelzuiltjes. Op de eerste en tweede verdieping reliëfpanelen op de borstweringen met voorstelling van een vrouwenhoofd, putti, vazen en florale motieven. Het origineel schrijnwerk bleef in alle muuropeningen bewaard, meer bepaald met typerende bovenlichten, op de begane grond met decoratief glas in lood en op de bovenverdiepingen met houten roeden en gekleurd structuurglas. Rechthoekige deuropening waarin de oorspronkelijke vleugeldeur met invulling van glas in lood en bewaarde ijzeren deurroosters. Gelijkaardige, enkele toegangsdeur centraal in de linker travee. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/216606)

Rijhuis ontworpen door F. Langeraert: Burgerhuis volgens de bouwaanvraag van 1913 opgericht in opdracht van mevrouw Sidonie Van Loo naar ontwerp van architect Franz Langeraert – Van de Voorde, zoals gesigneerd rechts op de puilijst “F.J. Langeraert / architecte 1913”. De aanpalende huizen, Muinklaan 10 en Muinklaan 12, werden in hetzelfde jaar door dezelfde architect ontworpen.
De gevel wordt horizontaal geleed door geprofileerde kordons en doorgetrokken lekdorpels en verticaal geleed door licht uitspringende traveeën. Geaccentueerde linker venstertravee met een driezijdige erker die doorloopt over de gelijkvloerse en eerste verdieping en beëindigd wordt door een balkon met balustrade, toegankelijk via een drieledig balkonvenster met centraal deurvenster. Reliëffries met florale motieven ter afwerking van het balkonvenster. Gelijkvloerse en tweede verdieping met rechthoekige vensteropeningen, op de tweede verdieping onder een latei met tandlijst. Eerste verdieping met steekboogvormige vensteropeningen. Het origineel houten schrijnwerk met typerende roedeverdeling en gekleurd structuurglas in de bovenlichten, is enkel op de bovenste verdieping bewaard. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/216605)

vervolg van de huizenrij van links naar rechts: Rijhuis ontworpen door F. Bodson en A. Pompe, Twee rijhuizen ontworpen door L. Cleppe

Rijhuis ontworpen door F. Bodson en A. Pompe: Burgerhuis met kantoor, volgens de bouwaanvraag van 1914 gebouwd naar ontwerp van het architectenvennootschap F. Bodson & A. Pompe, in opdracht van de heer Eduard Rossel, handelsreiziger, wonend aan de overkant van de straat, Muinklaan nummer 9. Het huis is gerestaureerd in 2010 onder leiding van architect Eddy Vanzieleghem. De heraangelegde voortuin wordt afgesloten door een strak, ijzeren tuinhek op een sokkel in blauwe hardsteen.
Vooruitstrevend ontwerp, met aandacht voor vernieuwing in de strakke vormgeving, het materiaalgebruik, onder andere staal, de vroege toepassing van het platte dak, en de ruimte-indeling. Enkelhuis van vier bouwlagen en een bijkomende zolderverdieping onder een plat dak verscholen achter een pseudo-mansardedak met vernieuwde dakvlakramen. Het gebouw zou één van de eerste huizen in Gent zijn met een plat dak. Voorgevel met parement van blauwe hardsteen voor de benedenverdieping en witte baksteen in kruisverband voor de bovenbouw.
De erker is opgebouwd uit een metaalstructuur en wordt verticaal afgeboord door kalkstenen lijsten. De natuurstenen panelen op de borstwering zijn bij de renovatie vervangen door kunststenen. Drieledig balkonvenster op de vierde bouwlaag met geschilderde stijlen van kalksteen onder een doorlopende metalen I-balk. Rechthoekige vensters, guillotineramen in de erker, met vernieuwd houten schrijnwerk naar het oud model met typerende roedeverdeling in de bovenlichten, in het driezijdig uitgebouwd venster op de begane grond met bewaard glas in lood
De pui wordt verfraaid door de geprofileerde plint en omlijstingen van de muuropeningen en een gestileerde middenzuil, die eveneens de erker erboven schraagt. De beglaasde ijzeren vleugeldeur met doorrit naar de achterin gelegen garage, is voorzien van gestileerd smeedwerk.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/216604)

Twee rijhuizen ontworpen door L. Cleppe: Twee burgerhuizen in eenheidsarchitectuur met repeterend schema volgens de bouwaanvragen van 1914 opgericht naar ontwerp van architect L. Cleppe, respectievelijk in opdracht van broers Jules en Emile Tytgat. De rijhuizen zijn voorzien van een verharde voortuin, waarbij het afsluitende hekwerk niet bewaard is.
Doorlopend parement van witte geglazuurde baksteen in staand verband, op de erkers verlevendigd met blauwgrijze baksteen, gecombineerd met een zandstenen plint en blauwe hardsteen voor de doorlopende geprofileerde puilijst, dorpels en lateien.
driezijdige, erkervormige uitbouw die doorloopt over de gelijkvloerse en eerste verdieping, met erboven een balkon met ijzeren hekwerk, toegankelijk via een drieledig venster met centraal deurvenster. Rechthoekige vensteropeningen, waarbij enkel nummer 4 het originele houten schrijnwerk bewaart. Deuropening onder schouderboogvormige latei in blauwe hardsteen waarin de oorspronkelijke, rechthoekige houten vleugeldeur met invulling met glas en ijzeren deurroosters bewaard gebleven is. Het bovenlicht van de toegang is bij nummer 4 ingevuld met een decoratief glas-in-loodraam. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/216603)

De plattegrond van de meeste huizen is identiek en is volgens de bouwplannen opgebouwd volgens een traditioneel schema van een enkelhuis waarbij een salon, eetplaats en veranda geflankeerd worden door een gang en trappenhuis. Aansluitend op de circulatie-as bevinden zich een keuken met schotelhuis en washuis naast de buitenruimte.

Hoekhuis ontworpen door G. Monnier

Burgerhuis met voortuin, afgesloten door strak ijzeren hekwerk op een sokkel van blauwe hardsteen, volgens de bouwaanvraag van 1931 opgericht in opdracht van bouwheer Gustaaf De Paepe naar ontwerp van architect Guillaume Monnier.
Parement van rode baksteen in halfsteens verband met uitspringende bakstenen en bepleisterde vensteromlijstingen, op een hardstenen plint. Erker met op elke bouwlaag een rechthoekig vijflicht, met bepleisterde tussenstijlen uitgewerkt als zuilen of pijlers met een verschillend kapiteel per bouwlaag en op de tweede verdieping afgesloten met laag ijzeren hekwerk.
De plattegrond is volgens de bouwplannen ingedeeld volgens een traditioneel schema van een enkelhuis, waarbij op de gelijkvloerse verdieping een rookplaats, eetplaats en veranda geflankeerd worden door een inkompartij en trappenhuis met vervolgens de eetplaats en keuken naast de tuin. Op de verdiepingen bevinden zich de slaapkamers, een bureau en een badkamer. Op het einde van de tuin bevond zich volgens het bouwplan een garage met toegang via de Hertstraat.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/216588)

De Hertstraat zal ons weer naar de Muinkkaai leiden

Hertstraat: De straat wordt gekarakteriseerd door een relatief eenvoudige, doch kenmerkende gesloten rijbebouwing die een staalkaart biedt aan architectuurstijlen en –periodes vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw, met een nadruk op architectuur uit de vroege 20ste eeuw en het interbellum.
Afgelijnd volgens een Koninklijk Besluit van 1853, heeft de straat een negentiende-eeuwse oorsprong.
Het uitzicht van de straat wordt voornamelijk bepaald door het verkavelingsproject van de gehele wijk omstreeks 1905-6, opgestart na de sluiting van de vroegere dierentuin (1851-1904) en geleid door stadsingenieur Victor Compijn.
Niet alleen burgerhuizen werden in de straat gebouwd. Een deel van de verkavelde gronden van de dierentuin werd immers verworven door een maatschappij die er vanaf 1906 onder leiding van Louis Gildemyn arbeidershuisvesting realiseerde voor het personeel van de fabriek van Eugène de Hemptinne aan Ter Platen. Naast woningen in de Keviestraat, Takkebosstraat, Langhalsstraat en Alpacastraat, sluiten enkele huizen in de Hertstraat (nummers 11-19) aan bij deze Cité de Hemptinne.
Het straatbeeld werd verder uitgebreid omstreeks het eind van de jaren 1920 en vroege jaren 1930 door de bouw van kleinschalige stadswoningen van twee of drie bouwlagen, kenmerkend voor het interbellum. Deze woningen zijn gelegen in het eerste deel van de straat,
Een naoorlogse dokterspraktijk (nummer 6A), ontworpen door I. Van Mossevelde in een brutalistische stijl, vult de diversiteit van het straatbeeld verder aan, weliswaar met respect voor de kleinschaligheid van de vroegere bebouwing. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/3044)

een van de Twee rijhuizen ontworpen door E. Hoebeke

Twee burgerhuizen in een gelijkaardige stijl ontworpen door architect Emiel Hoebeke in 1929, respectievelijk in opdracht van J. Wari en J. Marissael. Enkelhuizen met twee bouwlagen onder een plat dak. Lijstgevel beëindigd door een aangepaste kroonlijst. Parement van rode baksteen in kruisverband met verspringende gevelvlakken, verlevendigd met decoratief metselwerk, betonnen banden en kunststeen voor de dorpels en plint. Bakstenen gevels met art-decovormentaal omwille van het kubistisch spel van horizontale en verticale lijnen van gemarkeerde lijsten en dorpels in contrasterende materialen. Een decoratief effect wordt ook verkregen door het siermetselwerk van uitspringende bakstenen banden (nummer 27) of gecementeerde muurvlakken (nummer 29). Asymmetrische gevelopbouw met centraal op de eerste verdieping een erker, respectievelijk een vlakke, rechte erker en een driezijdige erker. De erker van nummer 27 bewaart het origineel houten schrijnwerk met glas-in-loodinvulling met gestructureerd, gekleurd glas en figuratieve voorstellingen. Het overige schrijnwerk werd vernieuwd, met uitzondering van de rechthoekige, houten toegangsdeuren. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/216576)

één van de straatjes van Cité de Hemptinne

Goed onderhouden en nog bewoonde rijhuizen in neotraditionele baksteenstijl, ingeplant op een dambordschema. Geheel van 67 min of meer identieke arbeiderswoningen verspreid over de Keviestraat, de Takkebosstraat, de Langhalsstraat, een deel van de Hertstraat (de nummers 11-19) en de oneven nummers van de Alpacastraat. In de volksmond de "Cité de Hemptinne" genoemd. Wijk met betere arbeiderswoningen, zogenaamde "speculatieve sociale woningbouw", gebouwd in opdracht van de "Société annonyme - F. Lousbergs - à Gand - Immobilière de l'Escaut" die in 1906 een werkmanskwartier (cité ouvrière) met arbeiderswoningen liet optrekken onder leiding van Louis Gildemyn, op de plaats van de verkavelde Gentse Dierentuin.
De cité ligt in de Muinkmeersen. Voor dit deel van de binnenstad waren er al in de jaren 1840 verkavelingsplannen maar door de oprichting van de Gentse Dierentuin werd er gedurende 50 jaar niet gebouwd. Toen de dierentuin in 1903 ophield te bestaan, besliste de stad tot verkavelen over te gaan. Het ging hier om zeer goed gelegen gronden, dichtbij het Zuidstation. De gronden werden openbaar verkocht en Eugène de Hemptinne (telg van de familie de Hemptinne, sinds lang rijke katholieke textielbazen in de stad) kon ze via de "Société Anolnyme Immobilière de l’Escaut" verwerven. Hij had de gronden nodig voor de arbeiders in de buurt van zijn fabriek aan ter Platen. In 1906-1906 liet hij er een werkerswijk (cité ouvrière) bouwen, de bouw werd in 1907 in het kadaster geregistreerd. De Hemptinne zag in het concept van de cité ouvrière de pragmatische oplossing voor een personeelsprobleem. Zijn project was een ongegeneerde statement van een kapitaalkrachtige "textielpatron" die het publieke initiatief ostentatief voor de wielen kwam rijden. De bouw van deze cité lokte en hevige controverse uit en in reactie op dit privé-initiatief bouwde de "Gentsche Maatschappij der Werkerswoningen" in 1907-1908 een andere werkerswijk in de Zebrastraat naar ontwerp van Charles van Rysselberghe, in de volksmond de Cirk genoemd.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/103054)

een tweede cité-straatje

in de Hertstraat, dit gebouw is een Werkplaats

Werkplaats, thans woonhuis, volgens bouwaanvraag van 1875 opgericht in opdracht van timmerman Désiré Rutsaert, als aanpassing van een aanbouw van het belendende huis nummer 1 en het bijbouwen van een nieuw gebouw. Het huidig voorkomen kwam tot stand volgens een bouwaanvraag van 1894, wanneer in opdracht van Gustaaf De Cock de vensteropeningen van de bovenverdieping werden gewijzigd.( https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/20374)

Twee burgerhuizen op de Muinkkaai, op de hoek

Hoekhuis bestaande uit een dubbelhuis van vier traveeën en een hoekhuis van twee traveeën, met bepleisterde lijstgevel geleed door omlopende kordons en rechts eindigend op een licht inspringende afgeronde hoek en een blinde zijtravee. Kenmerkend zijn de spiegelboogvormige muuropeningen gevat in geriemde omlijstingen met stucsluitsteen.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/20763)

de Nederschelde gezien vanaf de Muinkkaai met aan de rechterzijde de gebouwen van het Technicum

 hiernaast bevindt zich de achteruitgang van de cultuurtempel ‘de Vooruit’ (info later wanneer we langs de voorzijde stappen)

als sluitstuk aan de overzijde van de Muinkkaai, een gebouw van de Kamer van Koophandel

Op het einde van de Muinkkaai gaan we over de Nederschelde en komen we in de Lammerstraat

Zo genoemd naar de brouwerij "Het Lammeken", een klein straatje van de Sint-Pietersnieuwstraat afdalend naar de Nederschelde. Na de bouw van de spoorlijn (1837) komt door de aanleg van de Marcellisbrug (1844) en de verbreding der straat een rechte verbindingsstraat tot stand tussen de oude Sint-Pieterswijk en de nieuwe stationswijk. Overwegend neoclassicistische bebouwing en merkwaardige neoromaanse gevelwand. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/3080)

net over de brug zien we rechts de Krook, de nieuwe bibliotheek van Gent

De Krook, een initiatief van Stad Gent, de Universiteit Gent en imec, meet zich heel wat identiteiten aan: een bibliotheek die klaar is voor de 21e eeuw. Een speerpunt van ondernemerschap en innovatie. Een cultureel knooppunt waar iedere Gentenaar welkom is. Een baken van burgerparticipatie en onderzoek. Maar vooral een open huis dat uitnodigt tot ontmoeting.
De Krook is een grootschalig stadsvernieuwingsproject dat kennis, cultuur en innovatief ondernemerschap bundelt, en een ontmoetingsplek vormt voor alle Gentenaars. De infrastructuur aan een bocht (‘krook’) in de Schelde omvat onder meer de nieuwe stadsbibliotheek, labo’s en kantoren van de Universiteit Gent en imec, een café en groenzones. Vanaf 2020 komen daar met de renovatie van het Wintercircus ook nog hubs voor innovatieve economie, een ondergrondse concertzaal, een café en een dakrestaurant bij.
In 2011 werd (eindelijk) begonnen met de afbraak van wat toen nog de Waalse Krook heette – de grootste operatie met puinvervoer over het water ooit in Gent en zelfs Oost-Vlaanderen. Het doel was een Masterplan – afgebakend door de Korte Dagsteeg, de Lammerstraat, de Kuiperskaai en het Sint-Jansvest – dat een verloederde en verwaarloosde stadsbuurt nieuw leven in zou blazen. Getrokken door een groots cultureel infrastructuurproject: De Krook.
De uitwerking van het nieuwe hoofdgebouw en openbaar domein gebeurde door Gents architectenbureau Coussée & Goris Architecten in samenwerking met het Catalaanse bureau RCR Arquitectes. De nieuwbouw, waarin de stadsbibliotheek, Universiteit Gent en imec plaats kregen, opende in maart 2017 de deuren. Met zijn open en transparante structuur vormt het een uniek doorgangsgebied voor wandelaars en fietsers, maar ook en vooral voor ideeën.
Het openbaar domein rond De Krook wordt in 2017 en 2018 verder afgewerkt met onder meer de heraanleg van groene kades, de aanleg van de Steve Bikobrug die De Krook met de Brabantdam verbindt en de heraanleg van de Grote Huidevettershoek en Platteberg.
Ook het flink verloederde Wintercircus kreeg een plaats in dit Masterplan. Het stukje erfgoed heeft een bewogen geschiedenis achter de rug: opgericht in 1894 ging het al in 1920 in vlammen op. Na de heropbouw in 1923 genoten de maximum 3.400 toeschouwers er niet alleen van circus, maar ook van revues, variétéprogramma's en filmvoorstellingen. In 1947 kreeg het gebouw de functie van autogarage, vooral voor de vele oldtimers van de familie Mahy. In 1978 sloot die de deuren en zette de verloedering van het gebouw zich definitief in. Op hier en daar een opflakkering na: zo vormde het statige interieur van het Wintercircus in 2009 het ideale decor voor een groots opgezette fototentoonstelling van Stephan Vanfleteren. (https://dekrook.be/wat-is-de-krook/project-de-krook)

het huis naast het blauwgeverfde is Burgerhuis in second empire

Rijhuis van twee traveeën en drie bouwlagen onder zadeldak (pannen), second-empiregeveltje van 1846. Horizontaal belijnde gevelbepleistering op bovenbouw. Bel-etage: rondboogvensters met booglijst voorzien van sluitsteen op doorlopende imposten; ijzeren balkon over hele gevelbreedte; opengewerkt medaillon met borstbeeld op penant. Bovenste verdieping: steekboogvensters, voorzien van ijzeren leuningen, in omlijsting met sluitsteen en oren op voluten. Hoofdgestel met kroonlijst op klossen. Houten winkelpui met centrale deur. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/20710)

ooit mooi geweest, nu helemaal verloederd, Burgerhuizen met winkels ontworpen door Louis Roelandt

Eclectische gevelwand met overwegend Italianiserende, neoromaanse inslag, vanouds opgesplitst in verschillende woningen met winkelpanden op de begane grond. Gebouwd in opdracht van Ed. Maeterlinck in 1852 naar ontwerp van Louis Roelandt (confer bouwaanvraag van 1851).
Fraai uitgewerkte bel-etage met grote rondboogvormige drielichten, voorzien van neoromaans houten traceerwerk in het boogveld, geflankeerd door kleinere rondboogvensters. Op de bovenste verdieping ronde vensters, eveneens met traceerwerk. Geaccentueerde middentravee door bekroning van het venster met een soort baldakijn, tevens balkonplaat van het balkon voor het rondboogvenster met tweelicht, in de rechthoekige nis. Begane grond, op twee deuren na, volledig verbouwd door moderne winkelramen. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/20707)

We stappen een klein eindje in de Walpoortstraat

het bekendste gebouw is hier de Minardschouwburg

"Minardschouwburg", zo genoemd naar de bouwkundige Louis Minard die op eigen kosten de schouwburg met het koffiehuis oprichtte in 1846. Heringericht tussen 1905 en 1908 naar ontwerp van architect J.P. Ledoux. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/21325)

Architect Minard ontwierp een klassiek 19e-eeuws lijsttheater met liervormige zaal. De gevel kreeg invloeden van de Italiaanse renaissancearchitectuur. Aanvankelijk lag het ‘parterre’ op de eerste verdieping en was de zaal toegan- kelijk via een zijdeur of een tweede toegang in de Korianderstraat. Op de plek van de huidige entree was er een café – een cultureel subsidiebeleid bestond toen nog niet; de inkomsten moesten dus van elders komen. Dat veranderde in 1905 toen architect Jules Pascal Ledoux de schouwburg verbouwde. Het parterre zakte tot het straatniveau en de hoofd- ingang kwam in het midden van de voorgevel.
Twintig jaar later verbouwden de architecten-aannemers Aubin en Serck de schouwburg opnieuw. Er kwam een balkon op de eerste verdieping, een plek om ‘te zien en gezien te worden’.
Met de komst van theatermakers Henri Van Daele en later Romain Deconinck werd de Minardschouwburg het Gentse volkstheater bij uitstek.
Daarna werden er geen fundamentele werken meer uitgevoerd, waardoor er verval dreigde. In 1988 kocht de Stad Gent de schouwburg. Ze sloot die echter onmiddellijk uit veiligheidsoverwegingen. Het architectenduo Luc D’hooghe en Rose Werckx renoveerde de Minard tot een speelruimte voor hedendaags en vernieuwend theater, zonder afbreuk te doen aan de historische geest van de schouwburg. (
https://minard.be/overminard/gebouw/)

voor de schouwburg zit Romain De Coninck op de verhoogde stoep, er is plaats naast de man zodat hij niet helemaal alleen op de foto moet

Na de Tweede Wereldoorlog werd het gezelschap van Romain Deconinck (1915-1994) het nieuwe huisgezelschap van de Minard. Deconinck had zijn eerste stappen in de toneelwereld gezet door met Hélène Maréchal sketches op te voeren in bioscopen. Op vraag van impresario Dickson had hij in 1941 zijn eerste revue Past op de velodieven geschreven voor de Minardschouwburg.
Na de oorlog werd hij beroepsacteur en richtte hij zijn eigen toneelgroep op, Gezelschap Romain Deconinck, beter gekend als ‘Deconincks beren’. Daarmee zette Deconinck de traditie van de revue voort – ballet, muziek en vooral het showaspect met oogverblindende kostuums domineerden de voor- stellingen. Toen de revue minder volk lokte, veranderde het repertoire van Deconincks beren naar ‘echte’ stukken met rake humor. Later brachten ze meer geëngageerde voorstellingen. Die kregen wel altijd een happy end, want volgens Romain was er in het leven altijd hoop op iets beters.
In de evolutie van revue naar volkstheater hield Romain voor ogen dat het theater er was voor en door de mensen. Zijn gezelschap bracht volkse stukken, steevast in het dialect. Ondanks de kritiek dat het volkstheater minderwaardig was, bleef hij volharden in dat genre. Het had volgens hem immers een educatieve en sociale functie. Tijdens de Gentse Feesten van 1990 voerde Romain zijn allerlaatste stuk op in een tijdelijk heropende Minard, die toen al twee jaar gesloten was uit veiligheidsoverwegingen. Toen hij in 1994 overleed, verloor Gent een van zijn bekendste inwoners.

Yvonne Delcour en Romain De Coninck , als Kamiel Sprotaert, in ‘Mijn ma is ook agent’ uit 1979. Alsq dit personnage is Romain vereeuwigd in het standbeeld voor de Minard
(foto en tekst
https://minard.be/overminard/romain-deconinck/)

Vervolg is de Korianderstraat , de straat grenst ten zuiden aan de Minard

Donker straatje met dalend, krommend tracé, leidend van Walpoortstraat naar Grote Huidevettershoek. Bebouwd met een merkwaardig industrieel complex (nummer 2), verwaarloosde arbeidershuisjes en achterhuizen van Grote Huidevettershoek, in de bocht van de Schelde en Ketelvest recentere industriële gebouwen.

moeilijk om een foto te nemen van een breed en hoog gebouw in het steegje. Het roze-achtige gebouw was de Katoenspinnerij De Gandt-Vander Schueren

Belangrijke textielfabriek, in 1839 als katoenspinnerij De Gandt-Vander Schueren opgericht en vanaf 1841 met een vlasspinnerij uitgebreid. In 1858 overgegaan in handen van de fabrikant A.V. De Breyne, en nadien deel uitmakend van de N.V. "L'Association Linière" als "vlas- en werkstoomspinnerij". Omstreeks midden 19de eeuw nam het bedrijf het grootste deel van het bouwblok tussen Lamstraat, Sint-Pietersnieuwstraat, Korianderstraat, Waalse Krook en Platteberg in beslag met toegangen in Lamstraat en Sint-Pietersnieuwstraat. De meeste in binnenblok gelegen gebouwen moesten wijken onder meer voor de oprichting van het circus, en enkel het oorspronkelijke hoofdgebouw aan de Korianderstraat bleef over. Begin 20ste eeuw omgevormd tot gasgloeikousjesfabriek N.V. Emiel Schultze.
Het huidige complex kwam in twee bouwfasen tot stand; het deel links van de deurtravee als katoenspinnerij in 1839 (gedateerd door middel van hardstenen datumsteen tussen tweede en derde travee: "Anno MDCCCXXXIX / Propre De Gandt-Vander Schueren / Archte J. Migom") en rechterdeel van 1841 (eveneens naar ontwerp van J. Migom) (zie bouwaanvragen van 1839 en 1841). Doorlopende gevelwand met - door het hellende terrein - belangrijke kelderverdieping

In het bedrijf bleef nog een groot deel der begin 20ste-eeuwse gloeikousjesbreimachines bewaard (de N.V. Schultze was de enige firma in Vlaanderen welke Auer-gloeikousjes vervaardigde!) evenals een Cornwall-stoomketel van 5 atm. (Mecoen, 1910), en een vroege electrolyse-installatie voor het verchromen van metalen. (inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/20605)

de voormalige fabriek, foto genomen nadat we het gebouw voorbij gestapt zijn

Het straatje maakt een bocht en op het einde komen we bij de Ketelvest, die rechts uitmondt in de Nederschelde.
De Ketelvest is de vestingswal van de eerste stadsversterking, in de eerste helft van de 11de eeuw gegraven als verbinding tussen Leie en Schelde, tevens scheiding van het rechtsgebied van de stad en het gebied dat onder de bevoegdheid van de abt van de Sint-Pietersabdij stond. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/3068)

de Ketelvest . We staan hier onder de nieuwe brug welke de Krook verbindt met het stadscentrum. Aan de overzijde een reeks bouwvallige huizen, er is ook hier dringend renovatie nodig

De kaai hier links wordt Grote Huidevettershoek genoemd,

naar rechts en naast de Schelde, rond de Krook kreeg de wandelweg de naam Mandelapromenade

we stappen verder via de Grote Huidevettershoek

De Grote Huidevettershoek wordt al vermeld in 1281. De wijk was gelegen aan een brede Scheldebocht. Hoewel gelegen buiten de 12de-eeuwse omwalling was dit gebied onderdeel van de Sint-Jansparochie en behoorde het tot het Gentse schependom. Samen met een deel van het Sint-Pietersdorp werd het gebied midden 13de eeuw binnen de laatmiddeleeuwse stadsomwalling van Gent opgenomen. Vanaf het midden van de 13de tot het midden van de 16de eeuw waren de leerlooiers en huidevetters actief. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/3037)

huis aan de overzijde van de ketelvest. Het gebouw is een achterhuis van Sint-Jansvest

de 2 bakstenen huizen links zijn Burgerhuizen, gedateerd 1854, ernaast rechts Burgerhuis in second-empirestijl. Links is er slechts een deel van de Architectenwoning Louis Minard te zien

het hoekhuis dat zich deels in de Walpoortstraat bevindt is gebouwd begin 20ste eeuw

de brug over de Ketelvest geeft zicht naar de Grote Huidevettershoek

voor ons de Korte Dagsteeg, we volgen deze straat even. Op de achtergrond de toren ven het Belfort

Korte Dagsteeg: Voorheen ook "Bij 't Wevershuis" genoemd naar het godshuis met kapel van de wolwevers, die de meeste gronden tot aan de Walpoort bezaten. De straat leidde van het centrum naar de Walpoort, een van de grenspoorten van de stadskuip, gelegen bij de Ketelvest. Eind 18de eeuw werd het godshuis verbeurd verklaard en werden talrijke huizen op de gronden gebouwd. Het straattracé bij de Vogelmarkt werd begin 19de eeuw rechtgetrokken, het Klein Vleeshuis afgebroken en een gevel opgetrokken voor de Wolweverskapel. Heden vrij drukke winkelstraat met nog homogeen gehouden bebouwing uit eind 18de of uit 19de eeuw doch met aangepaste recente winkelpuien.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2918)

Op de bovenstaande foto is er links een lange gevel : Als geheel ontworpen huizenblok met drie bouwlagen en elf gelijke traveeën onder zadeldak (pannen), van 1786.
Het gebouw ernaast (met de horizontale lijnen op de gelijkvloerse verdieping, was ooit de Wolweverskapel

De Wolweverskapel hoorde bij het godshuis van de wolwevers, een opvanghuis voor oude en zieke wevers. Van het hele complex blijven nu alleen nog de kapel en de keuken over. Het gebouw kreeg doorheen de tijd verschillende nieuwe bestemmingen en doet inmiddels dienst als winkelruimte.
De kapel, die in gotische stijl werd opgetrokken, dateert uit de 14de eeuw en stond ten dienste van de gilde van de wolwevers. Het gebouw was toegewijd aan de Heilige Leonardus. De exacte stichtingsdatum is niet gekend, maar de eerste vermelding van de Wolweverskapel duikt op in 1372. De kapel hoorde bij een godshuis (een opvanghuis voor oude en zieke wevers) dat onder meer een dormitorium en een ziekenzaal omvatte. Hiervan zijn echter alleen de kapel en het rechthoekig gebouwtje achter de kapel (het calefactorium ofwel de keuken) bewaard gebleven.

Het gehele dak en de klokkentoren werden gerestaureerd in 1710. Dit werd bekostigd door de 'Broederschap van de Allerheiligsten en Zoeten Naam Jezus', die toestemming van de wolwevers hadden om de kapel te mogen gebruiken voor missen.

De teloorgang van de Wolweverskapel kwam er in 1796, toen de goederen van de wolwevers overgedragen werden aan de Commissie van Burgerlijke Godshuizen (het latere OCMW).
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25175)

De wandeling gaat verder door de Sint-Jansvest

Smalle straat leidende van de Kortedagsteeg naar de Brabantdam en de bocht volgend van de Schelde en de Ketelvest die circa 1100 tussen de Schelde aldaar en de Leie gegraven werd. Aanvankelijk niet bebouwd aan de waterkant maar voorzien van verdedigingswerken. Ook gekend als Corte Veste, Wandelvestje (vermoedelijk naar het Wandelaertskasteel, een kasteel of versterking aan de bocht van de Schelde) en Achter de Pale: benaming van het westgedeelte van de Sint-Jansvest, naar brouwerij "de Pale" die zich bevond op de hoek met de Brabantdam, voorheen Brabantstraat. Thans aan beide straatkanten bebouwd met voornamelijk 18de- en 19de-eeuwse lijstgevels. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2964)

rechts 2 stadswoningen (met rode poort/toegangsdeur en met groene poort) volgens archiefstukken voorheen een suikerraffinaderij in 1777

dit burgerhuis werd gebouwd in de tweede helft van de 19de eeuw

net zoals het huis ernaast

Sint-Jansvest geeft uit in de Brabantdam, een ietwat betere winkelstraat in Gent (met regelmatig leegstand)

Brabantdam : Vanouds belangrijke invalsweg komende uit de richting Brabant en leilende naar de zuidoostelijke toegangspoort van de middeleeuwse stad; thans in het verlengde gelegen van de Brusselse Steenweg. Het gedeelte van deze range rechte straat dat binnen de middeleeuwse stadsomwalling lag heette vroeger de Brabantstraat: zij leidde van de Vogelmarkt naar de Brabant- of Braampoort, een van de vier middeleeuwse stadspoorten, gelegen aan de Nederschelde of de Reep. In de onmiddellijke nabijheid van de Braampoort bevond zich sinds eind 13de eeuw een watermolen van de stad; de molensluizen, bijgenaamd "Molengaten" of de "Braamgaten" maakten deel uit van de verdedigingsgordel van de stad en waren bedoeld om in geval van nood het omringende land onder water te laten lopen. De laatste resten van de Braampoort verdwenen in 1779. Ook de watermolen van de stad werd in 1881 gesloopt.

Het huidig François Laurentplein, ontstaan door overwelving van een gedeelte van de Reep in 1884, geeft nog steeds duidelijk de scheiding weer die oorspronkelijk bestond tussen de vroegere Brabantstraat en Brabantdam. Eerst genoemde straat werd in 1822 aanzienlijk verbreed en langs beide zijden voorzien van voor die tijd zeer typische empiregetinte lijstgevels die twee haast ononderbroken en horizontaliserende gevelwanden vormen. Thans belangrijke winkelstraat.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2860)

Brabantdam richting Kouter

We stappen de andere richting uit.

we staan hier op de brug over de Nederschelde, achter ons is het François Laurentplein. De gebouwen links en rechts van de verbreding bij de brug zijn veelkleurig versierd

de overstaande muur

Tegen de zijgevel van het pand op de hoek van de Brabantdam en het François Laurentplein bevinden zich muurschilderingen die de historiek van deze plek duiden. Ze werden uitgevoerd door Jan Van Imschoot en ingehuldigd op 17 september 2005. Onder deze schilderingen bevindt zich sinds het interbellum een gevelplaat die hulde brengt aan de helden van de Eerste Wereldoorlog. Ze werd gesigneerd door "H.V.D. BosscHe sculpT" (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2870)

vanop de brug zien we weer de stadsbibliotheek, de Krook, voor ons de Nederschelde, die van links komt, rechts de Ketelvest, de zeer oude verbinding tussen de Leie en de Schelde én verdedigingsgracht van de eerste stadsomwalling

Hier bevinden we ons nog steeds in de Middeleeuwse stadskern. Achter ons bevindt zich het François Laurentplein.

Zogenaamd naar professor François Laurent (1810-1887), hoogleraar in het burgerlijk recht aan de Gentse universiteit.
Rechthoekig plein, in 1884 aangelegd op de overwelfde Nederschelde waardoor enkel de westzijde van het plein behoort bij de Kuip.
In het zuiden, bij de Brabantdam, afgesloten door een blinde muurwand met huldemonument aan gesneuvelden van de Eerste Wereldoorlog; ertegenover monumentaal bronzen standbeeld van prof. Laurent naar ontwerp van J.P. Van Biesbroeck door vereniging van oud-studenten en advocaat Willecquet hier opgericht in 1908. Een huldebetoon van de stad en curriculum vitae staat achteraan op de arduinen sokkel. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2870

hoekgebouw bij Brabantdam en François Laurentplein, Hoekhuis ontworpen door M. De Noyette

Hoekhuis met de Brabantdam, drie bouwlagen onder afgesnuit dak (leien) met dakkapellen, van 1885 naar ontwerp van architect M. De Noyette in eclectische stijl met neorenaissance- en barok-inslag. Baksteenbouw verrijkt met witte speklagen en arduin voor venster- en deuromlijstingen.
Brede korfboogvormige benedenvensters en kleinere bovenvensters, op de beletage voorzien van ijzeren balkons.
Afgesnuite hoektravee met rondboogdeur, geflankeerd door geringde halfzuilen; bekronend ijzeren balkon op uitgewerkt kraagstuk voor een rijk versierd deurvenster. Klein opgehangen houten balkon met bekronend dakje en houten dakkapel met tentdak met hoge vorstkam.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25686)

het grote monument bij het begin ven het plein, huldemonument aan gesneuvelden van de Eerste Wereldoorlog

tussen allerlei verbouwingen en nieuwbouw nog een opvallend hoekgebouw (Jodenstraat met Laurentplein)

Hoekhuis met drie bouwlagen en mansardedak (leien) met dakkapellen uit einde 19de eeuw; opgetrokken uit zandsteen op een onderbouw van breuksteen en arduin. Voorgevel van twee ongelijke traveeën; smalle deurtravee met rechthoekige deur en vensters gevat in arduinen omlijsting en bekronend gebogen fronton. Brede zijtravee met drielicht met balustrades als borstwering; zware loggia op consoles op de tweede verdieping met versierde panelen op borstwering en bekronende balustrade. Bredere zijgevel (Jodenstraat) van twee gelijkaardige traveeën waarvan de rechtertravee uitgewerkt als risaliet. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25683)

op het andere uiteinde van het Laurentplein, op het Lieven Bauwensplein staat het standbeeld van Lieven Bauwens

Lieven Bauwens werd op 14 juni 1769 te Gent geboren als zoon van een familie die zich oorspronkelijk enkel bezighield met leerlooien. Het is in deze branche van de industrie dat Bauwens' loopbaan als zakenman tot op een niveau dat enkel door de toendertijd befaamde Engelse leerlooiers bereik werd.
In de jaren na de dood van vader Bauwens - 1789 - breiden de aktiviteiten van de familie Bauwens zich sterk uit : bij de wijnhandel die vader Bauwens door zijn tweede huwelijk in handen had gekregen, voegt zich een handel in koloniale waren. Tijdens de Franse bezetting worden de Bauwensen - en dat zijn op dat ogenblik vooral de twee oudste zonen van het gezin, Lieven en Franc;:ois - oorlogsleveranciers, een bezigheid waarmee de familie grof geld verdiende. Vanaf 1795 zijn ze de motor van de Compagnie Bauwens-Beths, die finandele transacties uitvoerde bij middel van het opgeeiste zilver uit de kerken, Franse munten, waardepapieren en assignaten, een zaak waarbij de Franse regering verlies leed en het huis Bauwens enorme winsten maakte.
In 1796 fungeren ze als opkoper en verkoper van de Belgische nationale goederen en als pachthouders van de inkomsten van deze nationale goederen. Het is in deze periode dat Bauwens zelf een aantal aangeslagen gebouwen voor een spotprijs kon opkopen, om er nadien zijn katoenfabrieken in te installeren.

In de jaren 1797-98 onderneemt Lieven Bauwens verschillende reizen naar Engeland met het doel en het resultaat de mekanische spinmachine over te smokkelen. Dit gebeurde met de steun van de regering. Het ging hier niet enkel om de Mule Jenny, maar om de uitrusting van een gansekatoenspinneri j, en verschillende werktuigen voor de verdere bewerking van katoen, onder andere het vliegend schietspoel.

In december 1798 begint Bauwens in Passy nabij Parijs - hij begint op die plaats omwille van de Boerenkrijg die Belgie onveilig maakte - hij wist maar al te goed dat zijn houding tegenover de Franse bezetter door zijn land- en stadsgenoten niet zeer geapprecieerd werd - samen

met enkele Engelse techniekers die hij meebracht van zijn smokkelavontuur, met de montage van de Mule Jenny.

,Je cree un second Manchester" schrijft Bauwens in 1803 1 . Eind 1800 is hij gestart met het bouwen van dit tweede Manchester, het katoenrijk van Lieven Bauwens. Na de reconstructie van de Mule Jenny, begint hij met het produceren ervan in serie. De eersten worden in Passy gemaakt en gebruikt. In januari 1801, het tijdstip waarop de gebroeders Bauwens de toelating krijgen de gedetineerden van de centrale gevangenis van Gent voor zich te laten werken, wordt ook daar een atelier ingericht waar Mule Jennies geconstrueerd worden.
Tot 1801 handelen de Bauwensen als familieclan, nadien zet zich eenscheiding van de activiteiten door, en treedt Lieven Bauwens samen metzijn broer Franc;:ois op als Bauwens Aines. Voor hen is katoen de hoofdzaak van hun bedrijvigheden. Vanaf oktober 1802 opereren zij ook individueel : François behoudt de fabriek te Passy ; alle zaken die te Gent worden ondernomen, ressorteren nu onder Lieven

Deze Mule Jennies worden niet gemaakt om te verkopen, maar om zijneigen fabrieken uit te rusten. In 1801 is de 'Chartreuse', de fabriek in bet voormalige Karthuizerklooster te Gent, klaar. In hetzelfde jaar reeds beginnen de werkzaamheden aan een katoenspinnerij te Drongen. In

1804 is deze fabriek eveneens klaar. Ondertussen werd ook in de Centrale Gevangenis van Gent een katoenspinneri j ge!nstalleerd.

Het is natuurlijk onmogelijk voor Bauwens om steeds maar eigen fabrieken te vullen met Mule Jennies en onder zijn leiding te laten werken.

Dus zet hij de volgende stap : hij zal associaties aangaan met anderen, eerst met zijn schoonbroers , later met mensen buiten zijn familie. Eind 1807 zijn er 7 a 8 katoenspinnerijen te Gent. Als we dit aantal vergelijken met bet aantal fabrieken waarvan Bauwens zelf eigenaar is, of zijn schoonbroers, of geassocieerden, dan mogen we wel spreken van een monopoliepositie van de trust Bauwens.

Tot 1805 gaat bet Bauwens zeer goed. Hij is overmoedig, maar slaagt in hetgeen hi j onderneemt. Vanaf 1806 zal hi j echter onderworpen zijn aan de crisissen die de Gentse katoenindustrie treffen. Bauwens vertoont in normale omstandigheden reeds een gebrek aan inzicht en vooruitziendheid, in crisisomstandigheden gaat hij verward en paniekerig te werk. Zijn bedrijven hebben geen enkele financiele weerstand. Zijn bezittingen zijn vanaf maart 1807 nooit meer zonder hypotheek geweest - maar nooit stelde Bauwens de interne struktuur van zijn ondernemingen in vraag. In 1812 kan hij niet meer verder werken en begint zijn fabrieken te verkopen. Op 2 november 1814 heeft de gedwongen onteigening en de openbare verkoop van zijn fabrieken plaats.

Van 1814 tot 1822 -bet jaar van zijn dood - stelt Bauwens vergeefse pogingen in bet werk om zijn katoenrijk terug op te bouwen. Als dat niet lukt, experimenteert hij met zijde- en vlasbewerking. Hij maakt teruggrootse plannen waarvan hij er geen enkele kan realiseren. Hij sterft op

17 maart 1822 als een onbekende mislukkeling. (https://ojs.ugent.be/hmgog/article/download/42/39/)

De Nederschelde loopt in het midden van het François Laurentplein. We kruisen de Vlaanderenstraat, en vervolgen onze weg aan de overzijde, de Reep. Ook hier is de overwelving, met parkings, weer weggewerkt, de Nederschelde ligt weer open.

bij het oversteken van de Vlaanderenstraat zien we de Sint-Baafskathedraal, één van de drie kerken in de Kuip van Gent.

het rode hoekgebouw dateert van 1888

Reep: Naam van de Nederscheldekaai, aanvankelijk van de Watermolen- of Brabantbrug tot de Nieuwbrug. Enorme wijzigingen aan het straatbeeld in 1883-1884 met de uitvoering van het Zollikofer-De Vigneplan waarbij onder meer de Nederschelde overwelfd werd tot het Geeraard de Duivelsteen en het Professor Laurentplein aangelegd werd.
Een tweede fundamentele wijziging had plaats circa 1912 met de bouw van het nieuwe Bisschoppelijk Seminarie tussen de nieuw afgelijnde Winkelstraat (nadien Notarisstraat) en de huidige Seminariestraat (vroegere Lange Wijngaardstraat) waarbij talrijke kleine straatjes verdwenen (Beenhouwersstraatje, Gruisberg, Sleutelstraat) en het straatniveau aanzienlijk verhoogd.
Het voormalige klooster van de religieuzen penitenten-capucinessen, tussen de huidige Seminariestraat en de Keizer Karelstraat werd eind 18de eeuw en in de loop van de 19de eeuw herhaaldelijk verbouwd en ingericht als fabriek. Sinds 1933 ingenomen door Sint-Bavo Humaniora, samen met het prachtige 18de-eeuwse hotel.
Naast deze twee dominerende complexen blijven slechts enkele ééngezinswoningen behouden waarvan de meeste met oude kern doch vaak voorzien van een 19de-eeuws of 20ste-eeuws parement. Bovendien werd in 1960 het gedeelte van de Nederschelde tussen het Bisdomplein en de uitmonding in de Leie ook overwelfd. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2804)

Een tweetal jaar geleden zijn deze waterlopen terug open gelegd.
(https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20180924_03779861 krantenartikele 24/09/2018)
De rivieren Schelde en Leie vloeien na zestig jaar opnieuw samen aan de Reep en Portus Ganda in Gent. De afgelopen weken is dertienduizend kubieke meter aarde weggegraven uit de Reep. Maandagochtend wordt de laatste scheiding tussen de twee rivieren, een stukje dam aan het Bisdomplein, in besloten kring symbolisch gebroken. Een officieel moment voor de Gentenaars is voorzien op 3 november.

Gent, stad aan de samenvloeiing van Schelde en Leie. De bekende leuze is opnieuw de waarheid. Maandag is met een kraan de laatste dam tussen de twee rivieren symbolisch gebroken. Het water stroomde eerst zachtjes, dan met grote golven de Reep in. Op minder dan tien minuten was de Reep opnieuw gevuld met water.
Het gaat om een symbolisch moment. De plek waar de twee rivieren eeuwenlang in elkaar vloeiden, ligt aan de basis van het ontstaan van de stad Gent. De naam Gent is volgens de overlevering afgeleid van het Keltische ­ganda, wat samenvloeiing of monding betekent.

In het gebied rond de samenvloeiing werd de Sint-Baafs­abdij gesticht. Die site wordt beschouwd als de plek waaruit Gent zich ontpopte van een nederzetting tot een invloedrijke middeleeuwse stad.
Er is drie jaar gewerkt aan de herstelling van de verbinding tussen de twee rivieren. De Vlaamse regering, de Stad Gent en het waterbedrijf Farys investeerden er samen 3,5 miljoen euro in.
(
meer info ene foto’s op https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2018/09/21/er-vloeit-opnieuw-water-door-de-gentse-reep/)

 aan de Reep, de Nederschelde, ligt het Geraard den Duivelsteen

Zogenaamd "Geeraard de Duivelsteen", voormalig romaans steen uit de 13de eeuw, zogenaamd naar Ridder Gheeraert van Ghent, bijgenaamd de Duivel, die het steen bewoonde in de tweede helft van de 13de eeuw. Sinds de 14de eeuw eigendom van de stad en voor talrijke doeleinden gebruikt: wapenarsenaal, school der Hiëronymieten, Seminarie, krankzinnigengesticht, tucht- en weeshuis, brandweerkazerne. Einde 19de eeuw werd het door het Rijk aangekocht, gerestaureerd tussen 1898 en 1908 onder leiding van ingenieur A. Verhaegen en ingericht als Rijksarchief. Voor dit doel werd ten noordwesten een nieuwe vleugel, in een gelijkaardige stijl bijgebouwd. Van het oorspronkelijke steen bleef in de 19de eeuw enkel de zeer vervallen oostelijke vleugel langs de Nederschelde met donjon bewaard.
Het gebouw, opgetrokken uit Doornikse kalksteen, vertoonde nog sporen van rechthoekige benedenvensters, gekoppelde doch sterk verbouwde spitsboogvormige bovenvensters en rechthoekige muuropeningen onder het zadeldak, bewaarde ronde hoektorentjes zonder spitsen en verlaagd donjon met rechthoekige muuropeningen onder eenzelfde zijdelings afgesnuit dak.
In zijn huidige sterk gerestaureerde vorm heeft het gebouw de volgende plattegrond: onregelmatig trapezium met ten zuiden een vierkante donjon.
Zeer hard gerestaureerde oostelijke vleugel (langs water) afgelijnd met, bij de restauratie toegevoegde kantelenrij met schietgaten, onder zadeldak (leien) met dakkapelletjes, op de hoeken geflankeerd door ronde traptorens met vernieuwd kegeldak (leien).
Ten zuiden gekanteelde vierkante donjon, gerestaureerd naar een plan van 1343 in Atlas Goetghebuer (confer Verhaegen), met vijf geledingen aangegeven door omlopende waterlijsten, onder vernieuwd steil schilddak (leien) met dakkapellen. Bij gebrek aan sporen, vrij fantaisistische en hard gerestaureerde muuropeningen met rechthoekige benedenvensters en gekoppelde rondboogvensters onder een spitsboogvormige archivolt of ontlastingsboog op de bovenverdieping.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/24673)

tegenover het Steen, op de Reep, ligt het Bisschoppelijk Seminarie

"Bisschoppelijk Seminarie". Enorm complex in neotraditionele stijl, van 1911-13 naar ontwerp van architecten A. Lemeire, A.R. Janssens, O. Bernaert, en S. Mortier. Vooreerst in 1914 gebruikt als kazerne, zogenaamd Albrechtskazerne, sinds 1925 als Seminarie gebruikt waarvoor het aanvankelijk gebouwd werd.
Met uitzondering van de voorgevel van Balegemse steen zijn alle vleugels opgetrokken uit baksteen met gebruik van hardsteen voor de plint, vensterkruisen of traceringen en aflijnende waterlijsten. Alle vleugels tellen drie bouwlagen onder leien bedaking. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/19631)

de toegang tot het gebouw, poort en geveltop met overwegend neogotische inslag: accoladeboogvormige druiplijst met hogers en kruisbloem, verdiepte nissen

de Nederschelde stroomt door de Reep, we kijken richting Reep

nu kijken we achterom, richting Laurentplein

ook aan de overzijde stellingen en kranen, dit is het gebouw van de Nationale Bank

Zogenaamd "Nationale Bank". Monumentale gebouwen in neoclassicistische stijl, op de voorgevel gesigneerd en gedateerd "architecte L. De Ryckere / 1905.", gebouwd op de plaats van het in 1897 gesloopte "weeshuis van de blauwe jongens".
Het complex, volledig opgetrokken uit hardsteen omvat drie goed te definiëren delen: een monumentaal toegangsgebouw (Bisdomplein), een éénlaagse zijvleugel (Maaseikstraat) met de kantoren en loketten van de bank, en de woning van de directeur (Geraard de Duivelstraat).

net voorbij het seminarie zijn er de gebouwen van Sint-Bavo-humaniora, verschillende stijlen

"Sint-Bavo Humaniora". Heden ressorteert het enorme complex van de school onder hetzelfde huisnummer. Dit omvat aan de Reep respectievelijk twee 18de-eeuwse herenhuizen, twee trapgevels in traditionele stijl, een eind 18de-eeuwse vleugel en een voormalig fabrieksgebouw uit eerste helft 19de eeuw. De haakse vleugels met kapel en klaslokalen, die reiken tot in de Lange Boomgaardstraat, dateren van na 1933, jaar waarin de school hier ondergebracht werd.
De 18de-eeuwse herenhuizen werden gebouwd in opdracht van kanunnik Govard-Gerard Van Eersel, archidiaken van Sint-Baafs, later zestiende bisschop van Gent.
De 17de-eeuwse trapgevels zijn vermoedelijk resten van het voormalige klooster der religieuzen capucinessen, gesticht in Gent in 1672. Na een kort verblijf in een huis op het Spriet, gebied van Sint-Pieters, vestigen de zusters zich in 1699 op de Reep, achter Sint-Baafs. Ze richtten er een klooster en hovingen op. Onder Jozef II werd het klooster een eerste maal afgeschaft en in 1784 verkocht aan V. Van Poppelen om er een stoffenfabriek in onder te brengen. In 1790 in ere hersteld, keren de kloosterzusters terug en restaureren het pand. In 1796 werden ze opnieuw verjaagd door de Fransen en de gebouwen vernield. Ze werden heringericht als fabriek door Gomard-Verhegghen. In 1829 werden de eerste fabrieken van F. Lousbergs hier ondergebracht. De 19de-eeuwse bakstenen vleugel is hier nog een getuige van. In 1933 ten slofte werd de fabriek gekocht door de zusters van Liefde, die sinds 1925 in het voormalige Bisschoppelijk Seminarie gevestigd waren, gedeeltelijk gesloopt en heringericht als school, samen met de 18de-eeuwse herenhuizen.

aan de overzijde, op het Bisdomplein met het Bisschoppelijk Paleis

Bisdomplein: Dit plein ligt voor een groot deel op het vroegere Sint-Janskerkhof, aanvankelijk zogenaamd "Wijden Aard" den Sint-Baafsplein en tenslotte Bisdomplaats en Bisdomplein genoemd, samen met de opbouw van het bisschoppelijk paleis, dat een groot deel van het plein in beslag nam.
Open plein, langs de oostzijde oorspronkelijk begrensd door de Nederschelde, gedempt in 1960. Nieuwe aanleg in de loop van de 19de, eerste kwart 20ste eeuw met het optrekken van grote complexen in verschillende neostijlen. In het westen gedomineerd door het neogotisch bisschoppelijk paleis, ten zuiden de monumentale neoclassicistische gebouwen van de Nationale Bank en tenslotte de empire-getinte en neoclassicistische gebouwen van het provinciebestuur.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2856)


Bisschoppelijk Paleis: Het Bisschoppelijk Paleis is een vroeg neogotische gebouw ontworpen door ingenieur M.J. Wolters in 1841-1845.
Historiek: Het Gentse bisschopshuis werd ingeplant ten oosten van de Sint-Baafskathedraal op de afdalende steilwand van de Schelde en domineert het huidige Bisdomplein. Het werd hier 150 jaar (1841-1845) geleden opgetrokken op vraag van L.J. Delebecque, bisschop van Gent (1838-1864) door het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen. Hoofdingenieur M.J. Wolters (1793-1859) tekende de plannen terwijl de uitvoering toevertrouwd werd aan een aantal Gentse aannemers en decorateurs. De bewaarde archiefdocumenten leveren ons de namen van de talrijke uitvoerders en van de gebruikte materialen waardoor een nauwkeurige beschrijving van het gebouw en zijn decoratie kan geschetst worden en een duidelijk beeld opgehangen van dit vroeg neogotisch monument.
De eerste Gentse bisschoppen in de 16de eeuw beschikten nog niet over een eigen woonst. Pas in 1633 kreeg bisschop A. Triest het Hof van Sint-Baafs, gelegen op de plaats van het huidige gouvernementshuis, als bisschoppelijke residentie toegewezen. Dit duurde tot 1794, periode waarin het gebouw als nationaal goed werd aangeslagen door de Franse bezetters en ingericht werd als administratief centrum van het Scheldedepartement. Na het Concordaat van 1801 moest het bestuur van het Scheldedepartement instaan voor de huisvesting van de bisschoppen. Ze kochten in 1806 de voormalige abtswoning van de abdij van Baudelo aan de Steendam aan. Dit deed tot de bouw van het nieuwe paleis in 1841-1845 dienst als bisschoppelijke residentie. De ongezonde buurt rond de Steendam en het uitblijven van een geschikte alternatieve woonst deed bisschop Delebecque voorstellen om een nieuw paleis te bouwen achter de kathedraal. Dit werd goedgekeurd in 1841. Enkele huizen en een magazijn werden onteigend. De overige percelen, eigendom van de kerkfabriek, werden aan het opdrachtgevende provinciebestuur geschonken.
Een eerste ontwerp van ingenieur Wolters met gevel van arduin, in harmonie met het dominante volume van de kathedraal, werd om financiële redenen niet weerhouden. Het tweede, definitieve ontwerp omvat een iets kleiner gebouw met twee bouwlagen onder leien schilddaken op U-vormige plattegrond met bepleisterde lijstgevels met een sobere neogotische vormgeving. Het probleem van nivellering op het hellende terrein werd opgelost door het onderkelderen van het gebouw en het binnenin nivelleren door vier treden aan de voordeur en zes treden in de inkomhal te voorzien. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/24516)

2 gebouwen op het Bisdomplein, links een burgerhuis, rechts de Gouverneurswoning

Burgerhuis : Breed empire-getint gebouw dat heden de kantoren van het provinciebestuur bevat. Einde 19de eeuw gebouwd naast de woning van de gouverneur
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/24517)

Gouverneurswoning

Gouverneurswoning: Voormalige woning van de gouverneur, daterend van 1899, naar ontwerp van architect Van Ysendyck gebouwd in neoclassicistische stijl met zekere Lodewijk-XV-reminiscenties. U-vormig ingeplant dubbelhuis met voorhof en hek, twee bouwlagen.

(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/24519)

voorbij de gebouwen aan het Bisdomplein, bevindt zich de Bisdomkaai met dit opvallende gebouw: de Rijksmiddelbare School

Zogenaamd "Rijksmiddelbare School". Schoolgebouw in neo-Vlaamse-renaissancestijl, op boogveld van dakvenster gedateerd 1890.
Baksteenarchitectuur met verwerking van zandsteen voor speklagen en omlijstingen. Speklagen en kordons geven een sterk horizontaliserend karakter aan het gebouw.
hoog zadeldak (leien) met twee dakkapelletjes, links gemarkeerd door hoger opgebouwde octogonale hoektoren met peerspitsbekroning. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2855)

op de kaai voor de school is er het standbeeld van Willem 1, eerste koning der Nederlanden, waartoe ook België behoorde tussen 1815 en 1830

bord op de sokkel van het standbeeld met volgende tekst: dit standbeeld van Koning Willem I – Willem Frederik van Oranje-Nassau (1772 – 1843) ‘Willem bedankt’ uit erkentelijkheid voor zijn verwezenlijkingen in de periode van de Verenigde Nederlanden tussen 1815 en 1830. Ingehuldigd op 20 oktober 2018

op de Bisdomkaai : Hoekcomplex van burgerhuizen

Hoekcomplex met de Barrestraat, met drie bouwlagen en respectievelijk vijf, een en twee traveeën afgedekt met mansardedak met dakkapellen, uit eind 19de eeuw. Sobere baksteenbouw met gebruik van hardsteen voor de verfraaiing van de afgesnuite hoektravee met speklagen en hoekblokken; horizontaal geleed door arduinen puilijst en kordon; afgelijnd door een hoofdgestel met gelede architraaf, fries met panelen en kroon- en tandlijst op klossen. Licht steekboogvormige vensters met sluitsteen, hoekblokken en panelen onder de doorlopende onderdorpels van de tweede bouwlaag. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/24515)

en op de Reep, Burgerhuis

In 1956 herbouwde trapgevel (gevelsteen) met twee bouwlagen en drie traveeën onder zadeldak en rechts toegevoegde travee onder plat dak. Foto's van voor de restauratie lieten een 17de-eeuwse kern zien met rechthoekige vensters met sponning, zandstenen hoekblokken, ontlastingsboogjes en een hoge trapgevel. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/19638)

We slaan af in de Nederpolder.

Straat in het verlengde van de Hoogpoort, voorheen gekend als Polder of Neder Hoogpoort. Afhellend van de Zandberg naar de Reep of Nederschelde. Behoort tot de oudst bebouwde stadskern waarvan nog architecturale getuigen resten. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2933)

middelste gedeelte van de wandeling

rechts van ons bevindt zich een school. Op de buitenmuren van het domein zijn vogels geschilderd

een Wielewaal

een Vlaamse Gaai

hoekhuis uit 1769

van dit huis met zijn trapgevel heeft men geen gegevens ivm een bouwjaar. Maar een aantal kenmerken doen vermoeden dat dit een gebouw is uit de 17de eeuw

van het hoekhuis uit 1753 heb ik enkel een foto van de deur gemaakt

volgens archiefstukken daterend van 1753 en gewezen eigendom van architect David 't Kindt die zelf de bouwaanvraag indiende.
Eenvoudige spiegelboogdeur gevat in geprofileerde hardstenen omlijsting met neuten en imposten onder een gebogen druiplijst met gestrekte uiteinden.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25394)

het zijstraatje naast dit huis geeft zicht op een deeltje van de kathedraal, hier het Kapelletje van de Nood Gods, rechts ervan de Benedensacristie (https://beeldbank.onroerenderfgoed.be/images/185049)

Huis Vanden Boogaerde

Zogenaamd "Huis Vanden Boogaerde" voorheen genaamd "'t Spitaelken" met funderingen en overwelfde kelder naar verluidt uit de 13de eeuw, kern vermoedelijk opklimmend tot de 15de eeuw, verbouwd en uitgebreid tot herenwoning in de loop van de 18de eeuw; voorgevel in 1957 gereconstrueerd naar ontwerp van architect P. Eeckhout naar voorbeelden van geveltypes uit de 15de tot 16de eeuw. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25395)

Hotel Vanden Meersche

Voormalig Hotel Vanden Meersche, nadien Moederhuis van de zusters der Kindsheid Jesu. Het zogeheten 'hotel' Vanden Meersche aan de Nederpolder is verkocht aan Michel Moortgat, de grote baas van Duvel Moortgat. Het wordt gerestaureerd. Eromheen komen nieuwbouwappartementen. Het vroegere rusthuis aan de Zandberg wordt vervangen door nieuwbouw. (https://www.standaard.be/cnt/oi1o3c83)

Aanvankelijk werd de hoek gevormd door Nederpolder en Zandberg ingenomen door twee huizen genaamd de Groten en Clenen Pelicaen, ontstaan uit de in twee gesplitste en vanouds (1360) bekende herberg de Pelicaen. Samen met enkele aanpalende woningen werden deze huizen in 1547 aangekocht door Jan Damman, heer van Oombergen, die het geheel herbouwde tot een fraaie patriciërswoning. Gedurende gehele 17de eeuw eigendom van de adellijke familie du Faing die door toevoeging van woningen in Nederpolder en Ursulinenstraat het huis aanzienlijk uitbreidde. In 1736 aangekocht door Jean-Baptiste Ignace Vanden Meersche, heer van Berlare en Bareldonk; onder hem en zijn erfgenamen werd het geheel omgevormd tot een typisch 18de-eeuwse herenwoning.

In 1738-1739 kwam naast het poortgebouw het rechtergedeelte van de huidige voorgevel tot stand die in overeenstemming met de linkervleugel uit de 16de eeuw werd opgetrokken. Midden 18de eeuw werden de twee trapgevels van het oude hoofdgebouw op de Zandberg getransformeerd tot bepleisterde Lodewijk XV-gevels; ook de gevel langs de Nederpolder onderging een aanpassing (onder meer de dakvensters). Tezelfdertijd werden de tuingevels van de rond de rechthoekige binnenkoer gerangschikte vleugels veranderd tot een 18de-eeuws ensemble waarvan de talrijke rococo-ornamenten en reliëfs een zeer merkwaardige bezienswaardigheid vormen. In 1777 werd naast de twee omgevormde trapgevels een gebouw met een soortgelijke gevel opgetrokken. Na het overlijden van de laatste erfgenaam in 1791, ging het Hotel Vanden Meersche over in handen van graaf van Lichtervelde.

Verkoop in 1806 aan Cesar Maes, rentmeester van Napoleon, die met het oog op het bezoek van Napoleon verscheidene vertrekken van het oude hoofdgebouw in empirestijl liet inrichten. Na de dood van Cesar Maes in 1835 kent het huis wisselende eigenaars en bestemmingen, onder meer in 1843 restaurant Oldi en vanaf 1855 gedeeltelijk verhuurd aan de Gentse toneelkring De Melomanen. Sinds de openbare verkoping van 1872 eigendom van baron Casier de Hemptinne en betrokken door de zusters der Kindsheid Jesu die er hun kort tevoren geopend ooglijdersgesticht in overbrachten. Vanaf 1892 eigendom van de zusters die de gebouwen waar nodig aanpasten aan hun nieuwe bestemming.

In 1948-1949 uitbreiding van het klooster met vleugels langs de Zandberg en in de Nederpolder. Gebouwen gerangschikt rondom rechthoekige binnentuin in het noorden begrensd door de Ursulinenstraat, in het westen door de Zandberg, in het noorden door de Nederpolder, in het oosten tussen Ursulinenstraat en Nederpolder door vleugels van het noviciaat opgetrokken circa 1950 met een kleine rechthoekige binnenplaats.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25391)

Het niet-beschermde gedeelte van het gebouw werd/wordt afgebroken. In het beschermde deel, dat tot einde december 2020 gerstaureerd werd, wordt er momenteel vodka en rum gestookt.
(interessant artikel op https://www.tijd.be/sabato/architectuur/binnenkijken-in-de-gentse-stadsbrouwerij-van-duvel-ceo-michel-moortgat/10271704.html)

toegangspoort tot Hotel Vanden Meersche

Neogotisch burgerhuis met restant steen en stadsomwalling

In de 14de eeuw hoort dit, in oorsprong 13de-eeuwse pand, toe aan de familie Damman (Gelloot Damman in 1400), waarna in de 15de eeuw Raas van Vaernewijck (priester, deken van de Sint-Janskerk en kanunnik 1405) en Jan Van Caneghem (1406) hen opvolgen. In de 16de-eeuw behoorde het toe aan de familie Boreels die mogelijk de verbouwing van 1560 uitvoerde, waarna het pand overging in de 17de eeuw in handen van de belangrijke familie Triest. Wanneer in 1882 kanunnik Nobels het pand aankoopt laat hij de gevel herstellen en binnenin grote veranderingen uitvoeren. Het pand wordt reeds vermeld door A. Heins en De Potter.

Het pand vertoont momenteel de uiterlijke kenmerken van een neogotisch dubbelhuis met schilddak maar gaat terug op een 13de-eeuws steen waarvan de gewelfde kelder met zuilen bewaard bleef. De achtergevel bleef eveneens bewaard. De huidige straatgevel is een reconstructie uit 1882 (opdrachtgever Kanunnik Nobels) naar de toestand van het pand voor de grote verbouwing van 1560.
Momenteel heeft het pand een gekanteelde lijstgevel uit regelmatig gekapte Doornikse kalksteen. Ter hoogte van de borstwering bevinden zich muurankers met kram en krul.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25393)

de linkeraanbouw is een blinde muur met links een gotisch spitsboogpoortje met zandstenen booglijst en hoekblokken. De voorgevel is een fraai voorbeeld van de restauratie / reconstructie binnen de monumentenzorg in het laatste kwart van de 19de eeuw

Aansluitend bij het pand ligt een deel van de oude omwalling van de eerste portus van Gent, daterend uit het vierde kwart van de 10de eeuw. Dat een deel van deze reeds in 19de en 20ste eeuw geprivatiseerde omwalling nog grotendeels onbebouwd is, is vrij uitzonderlijk. Het bodemarchief bleef vermoedelijk goed bewaard. Het aansluiten van een 12de-eeuws steen bij de oude omwalling vertelt het uniek verhaal over de groei van de stad in de 11de en 12de eeuw, tussen eerste en tweede omwalling. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25393)

096 

naast het vorige gebouw, Romaanse patriciërswoning De Kleine Sikkel

Romaanse patriciërswoning zogenaamd "de Kleine Sikkel" naar de familie Van der Zickelen die dit steen bezat in de 14de eeuw. Naast de voorgevel die in 1912 in zijn oorspronkelijke staat hersteld werd, is van dit karakteristiek Gents burgerhuis uit begin 13de eeuw enkel de merkwaardige overwelfde kelder op zijn zware romaanse zuilen bewaard gebleven.

Enig resterend romaanse burgerwoning van dit geveltype. Massieve, gekanteelde en horizontaal gerichte lijstgevel van drie bouwlagen en acht traveeën opgetrokken uit onregelmatig gekapte Doornikse kalksteen. Rechthoekige tweelichten met deelzuiltje, gevat tussen smalle horizontale waterlijsten en voorzien van stenen ontlastingsbogen. Heden dicht gemetselde rechthoekige deur met bordestrap, eerst genoemde onder spits boogveld met druiplijst op consoles, in het tympaan versierd met gotische tracering en schild met drie sikkels van de familie Van der Zickelen.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25392)

Waar de Nederpolder eindigt, begint de Hoogstraat

In de eerste helft van de 10de eeuw werden de beide oudste kernen van de stad, namelijk het portus met handelsnederzetting op de Zandberg en het castrum dat rondom de Vismarkt (nu Groentenmarkt) een drukke handelsnederzetting vormde, met elkaar verbonden door de Hoogpoort, het hoogste gedeelte van de Kuip. Deze straat vormde gedurende eeuwen één der drukste delen der stad: zij verbond immers het grafelijk gebied met de Sint-Janskerk en het stadhuis. Eertijds vormde de Hoogpoort met de Botermarkt een gesloten plein rondom het stadhuis vermits de Borluutstraat pas in 1900 getrokken werd.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2891)

het eerste gebouw met zijn twee trapgevels is de Grote Sikkel, het grijze gebouw ernaast werd Zael genoemd

"De Grote Sikkel" (Hoogpoort nummer 64) bestaat uit twee statige trapgevels bij de restauratie gereconstrueerd in Doornikse kalksteen, volgens archiefstukken gedateerd 1481.https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/24492)

We stappen echter niet verder in de Hoogpoort, maar we nemen de zijstraat Zandberg

Hoogste gedeelte van het Gentse portus (13,84 meter boven de zeespiegel). Trechtervormig pleintje uitziend op de Hoogpoort. In 16de eeuw kern van een wijk waar de meeste en belangrijkste Latijnse en humanistische scholen gecentraliseerd waren. Voornamelijk bebouwd met 18de-eeuwse burger- en herenwoningen met brede bepleisterde lijstgevels. De oostzijde wordt volledig ingenomen door het Moederhuis der Zusters der Kindsheid Jesu, aanvangend met drie trapgevels in traditionele bak- en zandsteenbouw van het voormalige Hotel Vanden Meersche.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2992)

het bakstenen gebouw behoort tot het Hotel Vanden Meersche

centraal op het plein is er een hoge zuil opgericht, bovenop het beeld van een adelaar

een dekplaat met een meer den 6 meter hoge obelisk; een keizerlijke adelaar gezeten op een bol bekroont het geheel, hij werd uitgevoerd door Charles van Ophem en is de enige openbare sculpturale versiering die herinnert aan de napoleontische tijd in Gent.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2992)

hoekhuis uit de 17de eeuw met aanpassingen uit de 19de eeuw

De Koningstraat is het verlengde van de Zandberg

Stadswoning met klokgevel, volgens archiefstukken gevel opgetrokken in 1761 ter vervanging van houten voorgevel.

opvallende versiering (sfinksen) boven de poort

links burgerhuis uit de eerste helft 19de eeuw, daarnaast burgerhuis van het einde 19de eeuw, begin 20ste eeuw

het meest opvallende huis in de Koningstraat, Huis Van Oombergen

de toegang tot het gebouw

en versieringen op de gevel

Voormalig "Dammansteen" of "Huys van Oombergen", thans zetel van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Oorspronkelijk omvatte het perceel tevens het hoekhuis en huis van de gouverneur op de Vlasmarkt en was bebouwd met een romaans steen, eigendom van een aanzienlijke Gentse patriciërsfamilie de Dammans. In de 16de eeuw in bezit van Jan Damman heer van Oombergen; in 1746 verkocht aan architect David 't Kindt die het prachtig herenhuis in Lodewijk XV-stijl oprichtte waarvoor hij zelf de bouwaanvraag indiende. Nadien bewoond door verschillende adellijke families en sinds 1892 ingenomen door de Koninklijke Vlaamse Academie.

Vanop Vrijdagmarkt doorheen Kammerstraat uitzicht op de prachtige voorgevel die doorgaat als één der best geslaagde voorbeelden van Gentse rococo-architectuur. Harmonisch opgebouwde gevel, in Lodewijk XV-stijl, en koepelvormige afdekking van middenpartij bekroond met wereldbol, van 1746 naar ontwerp van David 't Kindt
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25123)

De Koningstraat geeft uit op de Vlasmarkt

stadswoning gebouwd in 1717

burgerhuis met 19de eeuws uitzicht, maar met een oudere kern

Hotel Van Hoobrouck de Moreghem

Zogenaamd "Hotel Van Hoobrouck de Moreghem". Laatclassicistisch herenhuis volgens bouwaanvraag gebouwd naar ontwerp van J.B. Pisson in 1791.

links op het plein Bij Sint-Jacobs, de Sint-Jacobskerk

Eén der drie romaanse kerken in de stadskuip. Voornamelijk opgetrokken uit Doornikse kalksteen (gerestaureerd met blauwe hardsteen), later verwerkt met Balegemse zandsteen. In kern opklimmend tot de 12de eeuw, doch met talrijke verbouwingen door de eeuwen heen en een grondige restauratie in het vierde kwart van de 19de eeuw.
Om precieze data van de verschillende bouwcampagnes te kunnen vaststellen ontbreken de nodige documenten. Wel weet men dat de eerste kerk afbrandde in 1120 zodat men enkele jaren later de bouw van een nieuwe kerk aanvatte. Uit de tweede helft van de 12de eeuw resten ons de romaanse westtorens
De restauratie tussen 1870-1906 onder leiding van Auguste Van Assche gebeurde in de tijdsgeest van de neogotiek. Vooreerst werd de voorgevel onder handen genomen, daarbij heeft men zich echter te veel door fantasie laten leiden: het portaal werd veel te rijk uitgewerkt dan oorspronkelijk het geval was. In de blindnissen van de westtorens plaatste men mijterbogen hoewel dit architectonisch niet te verantwoorden was. De aanleunende 18de-eeuwse kapellen werden omgebouwd in neogotische stijl. De puntgevels van het 13de-eeuwse transept werden voorzien van neogotische portalen en vensters. Verder restaureerde men de steunberen en de bedaking. De kerk werd in- en uitwendig gedecapeerd en opnieuw van spitsboogvensters voorzien.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/24493)

links, het gebouw met de trapgevel, Burgerhuis ’t Krochtje, uit de 16de-17de eeuw

gebouw te koop, Eclectisch hoekhuis, daterend eerste kwart 20ste eeuw, met kantoor-, vergader- en conferentieruimtes. Geïnteresseerd? https://immo.vlan.be/nl/detail/huis/te-koop/9000/gent/rap39900

Neoclassicistisch herenhuis, eerste kwart 19de eeuw, nu gouverneurshuis

Neoclassicistisch hoekhuis daterend 19de eeuw

we stappen nu op de Oude Schaapmarkt

Zogenaamd naar de vroegere Schapenmarkt (16de eeuw), voorheen Sint-Jansdreef of Sint-Janstraat genoemd naar het godshuis van Sint-Jan-in-d'olie. Heden bochtige straat tussen Vlasmarkt en Nieuwpoort, met sterk wisselende bebouwing uit 17de, 19de en 20ste eeuw. Een korfboogvormige poort verleent heden nog toegang tot achterin liggende gebouwen behorende tot het voormalige Sint-Janshospitaal heden zogenaamd "het Rolleken".
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2943)

Burgerhuis, daterend 4de kwart 19de eeuw

De straat geeft uit op Nieuwpoort

De naam herinnert aan de vorming van een nieuwe poort- of stadswijk in het moerassige gebied tussen Sint-Jacobs en de Waterwijk. Tussen 1892-1894 werd dit kwartier gesaneerd, de Sint-Jansvest gedempt en nieuwe straten als Nieuwpoort, Volmolenstraat en Sint-Jansdreef getrokken waarbij de rechter straatkant van Nieuwpoort aangelegd werd op de gedempte vest.

Heden nog zeer homogeen behouden straattracé met bebouwing uit het laatste kwart van de 19de eeuw, van overwegend bepleisterde en beschilderde breedhuizen meestal van het enkelhuistype, met drie bouwlagen doch verspringende kroonlijsten. Dominerend in het straatbeeld zijn wel de sobere gebouwen van de brouwerij Excelsior op de hoek van de Ijkmeesterstraat.

beschilderde breedhuizen

We volgen de straat even naar rechts

op de hoek met de Ijkmeesterstraat, voormalige brouwerij Excelsior. De gebouwen van brouwerij Excelsior werden afgebroken en vervangen door een sociaal huisvestingsproject. Enkel een hoekfragment met de naam van de brouwerij bleef over, als stille getuige van het verleden.

Hier slaan we af, in de Ijkmeesterstraat

118 

in de bocht van de straat, dit beeld, ‘de Vliegenvanger’

Excelsior is Latijn voor het streven naar meer, hoger op, … En daar staat dat beeld voor. Eigenlijk is het een uitgebeeld gedicht van Jan van Beers. Geen Gentenaar, maar een Antwerpenaar die met zijn gedichtenbundel Jongelingsdromen debuteerde in 1853.
En daar staat onder andere een gedicht in over een jonge man die de bergen in trekt. Hij klimt en klimt, steeds hoger en hoger maar uiteindelijk stort hij uitgeput neer en zijn laatste woord is; Excelsior!
Maar Excelsior was ook één van de laatste brouwerijen in Gent, één van de zovele die we in Gent ooit hebben gehad. Maar ook die ging jammer genoeg over de kop en in 1997 maakten de gebouwen plaats voor een groot huisvestingsproject dat de naam van de brouwerij erfde. En ook het uithangsbord. Om het plaatje compleet te maken werd het beeld van Excelsior uit het Koning Albertpark gehaald er erbij geplaatst.
De vliegenvanger dus, één met een poëtische achtergrond die een deel van het Gentse verleden met zich meedraagt.

de Ijkmeesterstraat is een erg smal straatje dat uitgeeft op de Sint-Jansdreef, in feite het vervolg van de Oude Schaapmarkt

We vervolgen onze weg via de Sint-Jansdreef

Genaamd naar het nabijgelegen voormalige godshuis Sint-Jan-ten-Dullen. Leidt van de Steendam naar de Oude Schaapmarkt; in 1892, na de demping van de Sint-Jansgracht die deze straat dwarste, verbreed. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2963)

hoekhuis uit 1897

Beeldje van Onze-Lieve-Vrouw met kind Jezus op de arm en geknielde engel, in rondboognis met geprofileerde booglijst ingeschreven in rechthoekige omlijsting met pilasters die hoofdgestel met frontonbekroning dragen; gedateerd 1850 en afkomstig van het zogenaamd "Nieuwpoortje", een zeer arme en ongezonde wijk nabij Sint-Jacobskerk en de Waterwijk die in 1894 gesloopt werd en vervangen door nieuwe straten waaronder Nieuwpoort en IJkstraat.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25787)

verschillende stijlen broederlijk naast elkaar, het ene huis in een al wat opvallender kleur dan het andere. Foto van gebouwen in Steendam , straat welke we tijdens onze wandeling kruisen.
Het gele gebouw is Stadswoning De Claevere, eerste kwart 18de eeuw; het witte gebouw rechts ervan dateert van het tweede kwart van de 18de eeuw

De Rembert Dodoensdreef brengt ons bij het Baudelohof, zou een stadspark moeten zijn. Maar meer dan wat gras en modder waar zware vrachtwagens door rijden, enkele afgezaagde bomen en een zitbank, is dit niet. Het ‘park’ wordt begrensd door de Leie, aan de kaai zijn echter werken aan de gang waardoor het water onbereikbaar is. Er zijn 2 gebouwen te zien

het vroegere Instituut voor Hygiëne

Van 1906 tot 2009 bevond zich aan het Baudelohof in Gent een stedelijk laboratorium. In 1954 werd hiervoor een nieuw gebouw gerealiseerd dat ook een dispensarium omvatte en dat ontworpen werd door architect Willy Valcke.
Om vervalsingen van levensmiddelen zoals melk, bloem, brood en suiker tegen te gaan, richtten stedelijke overheden in Vlaanderen vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw eigen laboratoria met controledienst op. Na Antwerpen in 1875 volgde Gent in 1886, eerst in de lokalen van de Industriële School aan de Lindenlei en vanaf 1906 in een eigen gebouw (stedelijk laboratorium) aan het Baudelohof waar zich destijds de stedelijke botanische tuin bevond. Dit gebouw werd ontworpen door stadsarchitect Charles Van Rysselberghe (plannen van 14 oktober 1905) en ingeplant op de westelijke hoek van de Rembert Dodoensdreef. Het gebouw bevatte laboratoria voor bacteriologie en microscopie, een sterilisatieruimte, een bibliotheek, een magazijn voor te onderzoeken stalen, een weegkabinet, verschillende bureaus en een conciërgewoning.
begin jaren dertig aan het Baudelohof, ten oosten van de Rembert Dodoensdreef, een nieuw gebouw opgetrokken om gebruikt te worden als gezondheidsdienst en dispensarium (een soort van polikliniek). De plannen hiervoor van stadsbouwmeester Charles Bar dateren van februari 1930 en tonen een langgerekt gebouw van één tot twee bouwlagen onder zadeldaken in een regionalistisch getinte architectuur met art-decodetaillering. Een centrale achthoekige hal gaf toegang tot een wachtzaal, verschillende onderzoeksruimten, dokterskabinetten en laboratoria, een ontsmettingsruimte, sanitair en verpleegkamers. Een aparte vleugel van dit gebouw aan de Baudelokaai met eigen ingang, wachtkamer en sanitair, was voorzien voor het onderzoek van prostituees (“publieke vrouwen”).
De definitieve plannen voor het hygiënisch instituut dateren van 1950 en werden opgemaakt door architect Willy Valcke, die ook interieurelementen ontwierp zoals trapleuningen en handgrepen, binnendeuren, trekkasten en laboratoriumtafels.
De uitvoering van het complex gebeurde in 1952-1954 en werd begeleid door stadsarchitect Tréfois.
Onder het directeurschap van ingenieur Eeckhout (1960-1980) kreeg het stedelijk laboratorium nationale bekendheid maar door de oprichting van andere organisaties zoals het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (naar aanleiding van de dioxinecrisis in 1999), verloor het nadien zijn relevantie wat in 2009 leidde tot de sluiting.
Het hygiënisch Instituut bestaat uit een noordelijke hoofdvleugel aan het Baudelohof, een haakse vleugel aan de Baudelokaai en een korte, schuine vleugel aan de Rembert Dodoensdreef. Deze drie vleugels bakenen een binnenkoer af die aan de zuidzijde afgesloten wordt met een vierde vleugel. De drie straatvleugels tellen twee bouwlagen, de zuidelijke vleugel één, alle onder een plat dak. De gezondheidsdienst (het dispensarium) was gevestigd in het rechterdeel van de vleugel aan het Baudelohof, inclusief de hoek aan de Rembert Dodoensdreef. Het stedelijk laboratorium bezette de rest van het complex. De planindeling wordt gekenmerkt door centrale gangen met lokalen aan weerszijden: een wachtzaal, verbandzaal, lokalen voor onderzoek (verpleegster) en biometrie en bureaus voor het dispensarium, lokalen voor controle van voedingsmiddelen en bureaus voor het laboratorium. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/307183)

kleurrijk intermezzo, muurschilderij op het tweede gebouw van het stadslabo

Het is een beetje door modder en werken stappen om op de Baudelokaai te komen, het vervolg van onze wandeling

een eindje verder krijgen we dan toch uitzicht op de Leie

en de Kongobrug

We komen in Minnemeers

links bevinden zich de gebouwen van het MIAT, het industriemuseum

In het centrum van Gent, op een boogscheut van de Vrijdagmarkt, huist het Industriemuseum in een indrukwekkend fabrieksgebouw. In de voormalige katoenfabriek – je kan er de machineolie nog ruiken! – wekken grote en kleine verhalen de veelbewogen industriële geschiedenis weer helemaal tot leven. Verschillende generaties van ondernemers, handelaars en arbeiders nemen je mee in een universeel verhaal over mensen en machines en hoe die de wereld rondom ons veranderden.
Met een verrassend veelzijdige collectie van internationale allure prikkelt het Industriemuseum de nieuwsgierigheid. Klinkende drukpersen en bulderende weefgetouwen maken deel uit van de uitgebreide textiel- en drukkerijverzameling. Blikvangers zijn de oudst bewaarde twijnmolen van Europa en de Engelse ‘Mule Jenny’, een spinmachine die vakkundig naar Gent werd gesmokkeld om ook op het vasteland de textielnijverheid danig te veranderen.
(https://www.industriemuseum.be/nl/over-industriemuseum)

Het Industriemuseum (vroeger MIAT, Museum over Industrie, Arbeid en Textiel) is een museum in Gent over Industrie, Arbeid en Textiel. Het Industriemuseum is gevestigd in de voormalige katoenspinnerij Desmet-Guéquier, aan de Minnemeers 10 bij de Minnemeersbrug in het centrum van Gent. 1800 m² is beschikbaar voor een vaste tentoonstelling over de geschiedenis van de textielnijverheid, de industriële samenleving en hun evolutie van 1750 tot nu. Het hoofdgebouw, dat dateert uit 1905-1912, werd opgericht naar het voorbeeld van de katoenfabrieken van Manchester. Op het voorplein staat het standbeeld van Pierre De Geyter, de componist van de Internationale.

Vele getuigenissen van de eerste en tweede industriële revolutie zijn verschroot of gesloopt sinds de jaren '70, ondanks de inspanningen van het Gentse stadsbestuur om machines en objecten te bewaren. Voor het eerst was er sprake van een museum, waarin de symbolen van de industriële cultuur een plaats zouden krijgen. De administratie van het MIAT was oorspronkelijk gehuisvest in het Stadsarchief in de Abrahamstraat. Later verhuisde het naar het Gewad, vlak bij het Gravensteen. Sinds 1985 gebruikte het MIAT de voormalige katoenspinnerij Desmet-Guequier als depot. In 1989 oordeelde het Gentse stadsbestuur dat deze fabriek dé geschikte locatie was voor het MIAT. In het voorjaar van 1991 verhuisde het MIAT naar de voormalige katoenspinnerij aan de Minnemeers, samen met de toen al grondig uitgebouwde museumbibliotheek. Het museum focuste zich naast tijdelijke tentoonstellingen op de ontwikkeling van een permanente tentoonstelling. In 2018 heropende het MIAT onder de naam Industriemuseum.

Gent was in de middeleeuwen een vooraanstaand centrum voor wolproductie. In de 13e en de 14e eeuw waren de Gentse lakens bekend tot buiten de landsgrenzen en vanaf de 16e eeuw kwam de linnenhandel op. De eerste katoendrukkerijen werden in de tweede helft van de 18e eeuw opgericht en gedurende de 19e eeuw groeide de Oost-Vlaamse hoofdstad uit tot 'het Manchester van het continent'. De reusachtige fabrieken van de katoen- en vlasindustrie gaven de stad een industrieel uitzicht. Het stimulerende effect dat de textiel op de andere nijverheden had zorgde ervoor dat Gent in die periode de belangrijkste industriestad van Vlaanderen werd.

In het museum ligt het accent op de textiel: zowel de vroegere textielmachines als de hedendaagse textilia worden er in al hun facetten belicht. Het museum toont de geschiedenis van de industrie in Gent vanaf 1750 tot nu. Het toont de dynamische periode van de eerste Industriële revolutie. De aanloop naar deze revolutie en de gevolgen die ze had voor de samenleving in de 18e eeuw worden beschreven. Het klooster werd een fabriek, de boer werd fabrieksarbeider. Stoom leverde de basisenergie die de productie en het transport grondig zouden veranderen. De technische triomf van de machine in de 19e eeuw, maar ook het harde bestaan van de arbeider, zijn vrouw en hun kinderen worden in beeld gebracht. (https://nl.wikipedia.org/wiki/Industriemuseum)

een moderne lift in een glazen gebouw, mooi aangepast aan het industriemuseum

seffens verlaten we de Leie

het Minnemeers, een van de theaterzalen van Gent

Jonge theatermakers krijgen de beschikking over een polyvalente zaal in dit repetitie- en tweede speelplateau van het stadstheater NTGent. Het experiment wordt hier niet geschuwd.(https://visit.gent.be/nl/zien-doen/minnemeers-ntgent)

Op de achtergrond een schoorsteen, gelegen bij de Gasmeterlaan

Schoorsteen maalderij “De Nieuwe Molens” (1ste helft 20ste eeuw) –Gasmeterlaan : De stoommaalderij “De Nieuwe Molens van Gent & Brugge” werd in 1897 gesticht. De oudste gebouwen werden opgericht voor “Meunerie Duyckers & Connors” door architect E. De Weerdt. In 1904 volgden belangrijke uitbreidingen. De gebouwen werden verhoogd en in de jaren 1930 door de Brusselse architect Thilly voorzien van een nieuwe schoorsteen. In 1958 werden ze uitgebreid met betonnen silo’s. De bedrijvigheid is nu stopgezet. Er volgde een reconversieproject.(http://www.vvia.be/activiteiten/belforten/docs/belforten09DEF.pdf)

We verlaten de Leie en we komen in de Goudstraat

Gelegen in wat voorheen de Waterwijk genoemd werd tussen de gedempte Ottogracht en de Leie. De hoek met Ottogracht tot De Beersteeg was eertijds ingenomen door het klooster der Arme Klaren of Colettinnen, gesticht in 1427 en aldaar gevestigd tot 1783. Gedeelte van kloostergebouwen in 1787 gesloopt voor de opbouw van een groot herenhuis. Voorts voornamelijk bebouwd met woningen uit 17de en 18de eeuw. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2878)

huis uit de eerste helft van de 20ste eeuw

beide huisjes zijn reeds in de 16de eeuw gebouwd (en nadien gerenoveerd)

hoekhuis met trapgevel uit de 17 de eeuw

hoekhuis op de hoek met de Sint-Katelijnestraat, oudste kern waarschijnlijk uit de 17de eeuw, huidige bouw uit de 19de eeuw

de Sint-Katelijnestraat is een rustige zijstraat, goed onderhouden

Rechte straat tussen de Gelukstraat en de Goudstraat. Heden nog onverstoord behouden kleinschalige bebouwing met talrijk bewaarde oude kernen, doch weinig gerestaureerd daar de straat buiten het toeristisch centrum gelegen is. Dominerend in het straatbeeld is de barokke gevel van het zogenaamd "Huis de Pelikaan" (nummer 11) en een mooi classicistisch herenhuis (nummer 26). (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2966)

Herenhuis de Pelikaan

Zogenaamd "Huis de Pelikaan" (naar een afbeelding van een pelikaan boven de deur, heden verdwenen) van 1701, gebouwd door L. Bellemans, verder bewoond door de Ongeschoeide Karmelieten tot 1793, door de Fransen ingericht als kazerne tot 1810; aangekocht door conservator P. Van Huffel, museum en zetel van de Commissie voor Monumenten, in 1916 aangekocht door de stad en gerestaureerd naar ontwerp van architect F. Van Hove; heden opnieuw privé-bezit en ontoegankelijk voor het publiek (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25815)

We keren terug naar de Goudstraat

huis uit 17de eeuw. Volgens archiefstukken in 1702 aanvraag gedaan tot wijzigen van dak en steken van barokdeur.

Wat later kruisen we de Ottogracht

Voorheen genaamd Sint-Jacobsgracht en aanvankelijk een gracht vermoedelijk gegraven in 11de of 12de eeuw achter de Vrijdagmarkt ter voltooiing van de natuurlijke watergordel (gevormd door Leie en Schelde) rondom het oude portus. De Ottogracht scheidde tot in de 13de eeuw de Waterwijk af van de rest van de omwalde stad; de Waterwijk, gelegen tussen de Ottogracht en de Leie en alzo genoemd omwille van de talrijke afwateringen van de Leie aldaar, werd in 1213 bij de stad ingelijfd. Sinds aanvang 17de eeuw werd de oostzijde van de Waterwijk aan de Ottogracht ingenomen door de abdij van Baudeloo. In 1872-1873 werd de Ottogracht gedempt; aan de kant van de voormalige abdij van Baudeloo (pare nummers) komen tussen 19de-eeuwse lijstgevels nog oude kernen voor opklimmend tot 16de eeuw; de overzijde langs de kant van de Vrijdagmarkt (onpare nummers) is echter voornamelijk bebouwd met woonhuizen uit laatste kwart 19de eeuw.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2939)

ondanks het oude uitzicht zijn deze 2 traditionele burgerhuizen pas na WO II gebouwd

Wat later komen we via de Speldenstraat op het Edward Anseeleplein

Pleintje gelegen achter Vrijdagmarkt, waar sinds de 15de eeuw de garenmarkt plaats vond en vandaar ook vroeger Garenmarkt of Garenplaats genoemd werd. Sinds 1918 omgedoopt in Edward Anseeleplein omwille van de activiteiten van Edward Anseele (1858-1936) in de nabij gelegen socialistische werkliedenvereniging "Ons Huis". Enkel de straatzijde aansluitend bij Waaistraat vormt met zijn oude kernen nog een geheel. Overige zijden vertonen voornamelijk nieuwbouw.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2867)

hoekhuis op het plein, tweede helft 19de eeuw

Het vervolg is de Waalstraat

Verbindingsstraatje tussen de Vrijdagmarkt en het Edward Anseeleplein (voorheen Garenplaats). De ene straatzijde (pare nummers) heeft haar 18de-eeuwse uitzicht en schaal bijna ongeschonden behouden en vormt een zeer typische gevelwand welke voornamelijk geritmeerd wordt door hals- en klokgeveltjes met classicistische invloed. De woningen aan de overzijde tussen nummer 1 en nummer 7 zijn echter gesloopt en vervangen door een open ruimte met autoboxen; voorts komen aan deze straatkant, palend aan de Leie, voornamelijk industriële constructies voor uit tweede helft 19de eeuw. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2986)

burgershuis, gebouwd in eerste kwart van de 16de eeuw

aan de overzijde van de straat, het eerste huis links, burgershuis, gedateerd 1761 door middel van uit rocailles samengestelde cijfers in stucwerk, doch kern vermoedelijk uit eerste helft 18de eeuw; volgens archiefstukken gevel vernieuwd in 1761.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/26104)

burgerhuis vermoedelijk daterend 1714

rechts ‘Ons Huis’

"Ons Huis, socialistische werkersvereenigingen". Naar ontwerp van architect F. Dierkens opgetrokken in eclectische stijl circa 1900; na de brand enkele jaren later gedeeltelijk wederopgebouwd.
De rechter vleugel vertoont in de middenpartij een grote glazen wand als resultaat van latere aanpassing. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/26052)

De straat geeft uit op de Vrijdagmarkt, de markt vandaag loopt op haar einde

Speelde een belangrijke rol in het politiek en sociaal leven van de stad, ontelbare feestelijkheden, maar ook onlusten en gevechten vonden hier plaats. Genoemd naar de markt die ook nu nog iedere vrijdag wordt gehouden. Het oude uitzicht, met 17de-eeuwse en 18de-eeuwse bebouwing, laatst genoemde voornamelijk ter vervanging van houten gevels, is tamelijk goed bewaard en wordt weinig geschonden door storende nieuwe bouw. De grootste veranderingen vonden plaats circa 1900 door het bouwen van "Ons Huis" en door het trekken van de brede Baudelostraat. Het beeld van Jacob van Artevelde in het midden van het plein werd in 1863 vervaardigd door Pierre de Vigne-Quyo. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2984)

direct rechts de gebouwen van de Bond Moyson en de Socialistische Vakbond

Roerend patrimonium: in de lokalen van de textielvakbond worden onder meer de oudste vakbondsvlaggen van België bewaard, namelijk deze der spinners en wevers van Gent, welke zich in 1857 onder het mom van vriendenkring in een "vakbond" verenigden. Beide vlaggen, in rijk borduurwerk, bevinden zich op een standaard met symbolen van het beroep; de eerste draagt als opschrift: "Eendragt maakt Macht - Maetschappy Spinders van Gent - 1858"; de tweede: "Hou ende Trou - Broederlyke Maetschappy der Wevers van Gent - 1858".(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2984))

We wandelen de Vrijdagmarkt rond voordat we de route verder stappen. Er staan immers heel wat merkwaardige huizen rond het plein

het rechtergebouw, burgerhuis met trapgevel, daterend uit 16de eeuw maar volledig wederopgebouwd in 1946-47 naar het 16de-eeuws model

het lichtgekleurde gebouw, Eclectisch burgerhuis, Breedhuis opgetrokken uit kalkzandsteen in een eclectische stijl volgens gevelsteen naar ontwerp van J.C. Semey in 1902. De overkragende bovenbouw, opgevangen door zware vrouwenhoofden, vertoont kloosterkozijnen

Burgerhuis In ’t Meuleken, eclectisch hoekhuis van circa 1900

Het hoekhuis geeft aan een zijde uit in de Baudelostraat, met heel wat oude gebouwen

In 1900 werd de Vrijdagmarkt verbonden met de Ottogracht (waar zich de voormalige Baudeloo-abdij bevond) door de brede Baudelostraat die verder uitloopt op de Baudelokaai.
(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2850)

naast het hoekhuis , burgerhuis in eclectische stijl, van voor WO I. He tlijkt me echter een oude opslagplaats voor chemische stoffen te zijn , te oordelen aan de woorden op de gevel

aan de overzijde van de straat , heel wat gevels welke het vermelden waard zijn, ze behoren tot het erfgoed

en we stappen weer verder op de vrijdagmarkt

de meeste van de gebouwen zijn onderaan ingericht als café of eetgelegenheid

hieronder het Lakenmeterhuis, daterend ongeveer 1770

daar naast stadswoning, bouwaanvraag 1711

Stadswoning Lijnwaadmarkt

Eertijds "Lijnwaadmarkt". Mooi barokgeveltje van drie traveeën, drie bouwlagen en zadeldak (Vlaamse pannen), daterend uit de tweede helft van de 17de eeuw. Bakstenen trapgevel (6 trappen + topstuk) verwerkt met zandsteen. Aangepaste gekoppelde rechthoekige vensters afgelijnd door waterlijsten. De sculpturale vullingen van de overkragende tudorbogen op voluutconsoles onder meer voorstellingen van Geloof, Hoop en Liefde boven de benedenvensters en -deur, zijn verwaarloosd. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/26070)

Diagonaal van het punt waar we op de Vrijdagmarkt gekomen zijn, bevindt zich het Toreken

Het Toreken werd tijdens het derde kwart van de 15de eeuw gebouwd als gildehuis van de huidenvetters of leerlooiers. Van 1980 tot 1983 werd het gerestaureerd en uitgebreid naar ontwerp van Jean Van den Bogaerde, met medewerking van onder andere Romain Berteloot.

Het Toreken, eertijds het gildehuis van de huidevetters, werd tussen 1450 en 1483 opgetrokken in gotische stijl met een trapgevel in de Kammerstraat en een traptorentje als merkwaardig herkenningspunt. Na een grondig vooronderzoek werd het gebouw tussen 1978 en 1983 gerestaureerd. De restauratie, waarbij een aantal nieuwe technieken werden toegepast, gold als voorbeeld voor vele latere restauraties in de stad.

Het Toreken is een voorbeeld van Gentse gotische profaanbouw met kenmerken van zowel een schepenhuis of stadshal (lage gelijkvloerse verdieping met utilitaire ruimtes en daarboven grote zaalverdiepingen die toegankelijk waren via een monumentale bordestrap) als een patriciërshuis. De oorspronkelijke straatgevels waren al vrij sober in vergelijking met de latere 16de-eeuwse profaanbouw en dit werd later nog versterkt door het verdwijnen van de bordestrap, de borstweringen en de gebeeldhouwde waterspuwers. De esthetiek berust zodoende vooral op de harmonische verhoudingen en op de wisselwerking tussen gesloten vlakken en doorbrekingen.
Historiek:
Op de hoek van de Vrijdagmarkt en de Kammerstraat bevond zich in de 14de eeuw een huis dat door de lammerwerkers gebruikt werd als verkoophal. In 1386 werd het opgedeeld in twee huizen waarvan één gekocht werd door de nieuwe grauwwerkers. De huidenvetters verwierven het volledige gebouw al in 1422 maar pas een dertigtal jaar later (van 1451 tot 1468) vervingen zij de bestaande houten hal door het huidige gebouw. Het torentje werd pas in 1483 afgewerkt en had een belangrijke openbare functie: daar werd de marktklok geluid door de stadsambtenaar bij de opening van de vroegmarkt, en het afgekeurde linnen werd er opgehangen aan een schandring. Het gebouw diende in deze periode mogelijk ook als collatiezolder, een vergaderruimte voor het vertegenwoordigend lichaam van de gemeente, samengesteld uit afgevaardigden van de patriciërs, de wevers en de kleine neringen.
In 1540 werden de huidenvetters gedwongen het gebouw te verlaten door de Carolijnse Concessie die keizer Karel V oplegde na de Gentse Opstand. Hierdoor verloor Gent haar stedelijke autonomie en werd de macht van de gilden beperkt. Dit bleef niet zonder invloed op het gebouw: de buitentrap naast het torentje werd vervangen door een binnentrap en op de plek van de buitentrap werd een winkeltje opgetrokken. In 1542 kwam het gebouw in handen van een zekere Lievin Petrins en acht jaar later werd het aangebouwde winkeltje verhoogd met een verdieping. Ook de daaropvolgende decennia onderging het gebouw verschillende verbouwingen aan in- en exterieur. Anno 1684 waren in het gebouw drie woningen gevestigd en een stal (later pakhuis). Elk van die drie woningen had op de begane grond een winkel, waarvan één bakkerij (in de 18de en 19de eeuw). Het vloerniveau werd stelselmatig verhoogd (waarschijnlijk door wateroverlast), in 1770 bouwde men een kelder onder het noordoostelijk deel en tijdens het eerste kwart van de 19de eeuw werd de oorspronkelijke spits met zeemeermin als windwijzer afgebroken.
Op 30 april 1883 besloot de Gentse gemeenteraad om het gebouw aan te kopen zodat het gered zou worden van verdere degradatie of afbraak. Joseph De Waele (1844-1910) maakte restauratieplannen en er werd een herbestemming voorzien als Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Omdat die herbestemming niet doorging, bleef de restauratie onuitgevoerd en ook na een bescherming in 1943 als monument liet die restauratie nog decennia op zich wachten. Pas in 1971 werd professor-architect Jean Van den Bogaerde hiervoor aangesteld als ontwerper, aanvankelijk enkel voor een restauratie van de gevels maar nadien voor een totaalproject. Zijn plannen voor gevelrestauratie werden het daaropvolgende jaar al goedgekeurd, mits enige voorbehoud ten aanzien van de reconstructie van de dakkapellen, de torenspits en in het bijzonder de borstwering. Zijn voorstel voor een herbestemming die ook de aankoop en vervanging van de aanpalende woning aan de Vrijdagmarkt impliceerde, had meer voeten in de aarde. Eind 1974 werd architect Romain Berteloot betrokken bij het restauratieontwerp, eind 1977 werd de aanpalende woning eindelijk aangekocht, een jaar later werd ingenieur Roger Meyns (bijgestaan door Norbert Provoost) aangesteld voor de stabiliteitsstudie en in maart 1980 kon men eindelijk van start gaan met de restauratie. Die restauratie zou drie jaar duren met als hoofdaannemer P.V.B.A. Cottenier uit Aalbeke-Kortrijk. De consolideringswerken met wortel- en micropalen gebeurden door een gespecialiseerde firma (N.V. Fondedile Belgium) uit Antwerpen.(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/26075)

In het gebouw bevindt zich vandaag het Poëziecentrum, hét kennis- en expertisecentrum voor poëzie in Vlaanderen en Nederland. Nederlandstalige en in het Nederlands vertaalde poëzie, vertaalde Nederlandstalige gedichten én Zuid-Afrikaanse poëzie staan centraal. Er is een documentatiecentrum, poëzieshop en uitgeverij. Het centrum brengt ook een Poëziekrant uit en biedt literaire programma’s en educatieve pakketten aan. (https://visit.gent.be/nl/eten-drinken/t-toreken)

van links naar rechts: hoekhuis uit 1717 , hoekhuis uit 1777, Classicistisch burgerhuis In ’t Moorelant eveneens uit 1777

boven de marktkramen zien we dan weer trapgevels verschijnen. Van links naar rechts burgerhuis uit 16de eeuw, voorgevel volledig herbouwd door "De vrienden van het oud Gent" onder leiding van G. Ghyssaert in 1959. In de geveltop gedateerd 1671-1674: blijkbaar een vergissing van de restauratie , burgerhuis met trapgevel uit de 17de eeuw, stadswoning De Crone, burgerhuis De Bonte Mantel met zijn fraaie barokgevel, daterend 1675 maar grondig gerestaureerd rond 1880, als laatste het witte gebouw heeft de naam Burgerhuis Boxeme uit 1766-1770

Zogenaamd "De Crone". Laat-gotisch-getinte trapgevel (5 treden) van drie traveeën en drie bouwlagen met zadeldak (pannen), uit eerste kwart 16de eeuw, grondig gerestaureerd. Verankerde bak- en zandsteenbouw. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/26080)

groot contrast tussen schreeuwerige kleuren op de gelijkgrondse verdiepingen, en de gevels daar boven

in het midden op de Vrijdagmarkt (vandaag even zoeken tussen de kramen) staat Jacob Van Artevelde (en net zoals vele ander lotgenoten met een duif op het hoofd …). Gent wordt ook wel de Arteveldestad genoemd

In het midden van de Vrijdagsmarkt staat het prachtige monumentale standbeeld van Jacob van Artevelde. Deze wijdvermaarde Gentse volkstribuun verheft een creatie van Pieter de Vigne-Quyo.

Jacob van Artevelde (1290-1345) was een groot volksleider die de neutraliteit van Gent en Vlaanderen wist veilig te stellen tijdens de 100-jarige oorlog tussen Frankrijk en Engeland. Immers, die neutraliteit was vooral voor Gent van levensbelang voor de invoer van wol uit Engeland. In het belang van de lakennijverheid, toen de belangrijkste broodwinning voor de Gentenaren, hief Jacob de boycot van wol uit Engeland op.

Alle officiële documenten van die tijd zijn onder Jacobs invloed in het Nederlands opgesteld geweest in plaats van het Frans of Latijn. Onder zijn bewind zullen de handat-beiders (Liebaards of Klauwaards) de hegemonie van de Fransgezinde rijken (Leliaards) doorbreken.
De Liebaards vochten tijdens de Guldensporenslag (1302) tegen de Leliaards. Liebaards stammen uit de heraldiek dat o.a. het ontstaan en gebruik van wapens beschrijft. Het betekent luipaard of leeuw wat refereert naar de Vlaamse Leeuw. Klauwaards zal pas vanaf 1329 in voege komen om een duidelijker verschil met de Leliaards te maken. Dat waren rijke Fransgezinde patriciërs uit 13e-begin 14e eeuw die hun steun verleenden aan de Franse koning en terug onder het Franse gezag wouden onderworpen worden.

Op 2 mei 1345, Quaden Maandag, is er de veldslag op de Vrijdagmarkt tussen de wevers en de volders. De volders eisten loonsverhoging doch weigerden de wervers dit te betalen. Hierbij kregen de volders de steun van Jacob van Artevelde. Tijdens de gevechten verloor Jan de Baken, deken van de volders, het leven. De wevers vonden de tussenkomst van Jacob in dit treffen verdacht. Aan zijn heldhaftigheid werd op 24 juli 1345 een einde gemaakt toen hij door Geraard Denys, leider van de rijke wevers, en enkele handlangers werd vermoord aan de achterzijde van zijn woning in de Paddenhoek.

In het bijzijn van koning Leopold I werd op 14 september 1863 het majestueus dominerend bronzen standbeeld van Jacob van Artevelde ingehuldigd. Als Vlaams volksleider werd hij de “Wijze Man” genoemd, voor de echte Gentenaar was hij “Tsok”. Het kunstwerk meet 4.70m hoog, het voetstuk 6.50m versiert met de wapens der gilden uit de 14e eeuw en drie taferelen die aan verdragen herinneren die “Tsok” heeft gesloten nl. tussen Gent, Brugge en Ieper, tussen Gent en Engeland en tussen Vlaanderen, Brabant en Henegouwen. Het is een creatie van de Gentse beeldhouwer Petrus de Vigne-Quoy (1812-1877).
Aanvankelijk was er rondom het standbeeld een metalen afsluiting voorzien met 4 lantaarnpalen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog namen de Duitsers de bronzen lantaarnpalen weg om het metaal te recupereren. Door de wekelijkse markt verdwenen in 1938 de resterende 4 palen met de ijzeren omheining.
Het standbeeld wordt op elke hoek ondersteunt door 4 maagden. Elke maagd staat symbool voor Vlaanderen, Gent, Ieper en Brugge. Deze kwamen er pas in 1869 door Paul de Vigne, zoon van Pieter, ter vervanging van 4 leeuwen die wapenschilden droegen.
161 drie van de vier maagden te zien op het voetstuk van het standbeeld

Verbazing alom toen Etienne Flerick in juli 1998 vaststelde dat het zwaard, 85 kg zwaar en 2.3 m lang, was verdwenen. Onderzoek wees uit dat het zwaar al sinds 1995-1996 niet meer bij het standbeeld hoorde. Uiteindelijk belastte de Stad kopergieterij Van der Loeff uit Melle met de opdracht een nieuw zwaard aan te maken. Kostprijs: 60.000 fr (1500 €). Tot Bart Smekens, leerling van het Stedelijk Kunstinstiruut in de Rodelijvekensstraat, op 27 mei 1999 het originele zwaard aantrof in de buurt van de Leie-oever aan de Krommewalbrug. Het originele exemplaar werd op 18 juni 1999 herverenigd met het standbeeld op de Vrijdagmarkt. De replica is te bezichtigen in het wapenmuseum van het Gravensteen.
(
https://gentdekuip.com/uitdrukkingen-2/van-artevelde-jacob/)

de vierde zijde van de Vrijdagmarkt. Van links naar rechts (1 en 2 samen) Stadswoning met halsgevel gebouwd ter vervanging van een houten gevel in 1781), gewijzigd en aangepast in 19de eeuw, Stadswoning met halsgevel uit eerste kwart 18de eeuw, aangepast in de 19de eeuw, (baksteengevel) Stadswoning met halsgevel gedateerd 1714, hoekhuis in kern opklimmend tot 16de eeuw, aangepast in 19de eeuw.

en het laatste blok, aanleunend tegen het gebouw van de Bond Moyson, van links naar rechts hoekhuis daterend van circa 1700 , stadswoning met trapgevel van de 16de eeuw ,stadswoning met trapgevel, tweede helft 17de eeuw

We slaan het straatje bij dit hoekhuis in, de Meersenierstraat

Vroegere “Zuivelstege”: smalle verbindingsstraat van de Vrijdagmarkt met de Zuivelbrug over de Lieve, vormde aldus de verbinding met de “Oudburg”. De straat werd omgedoopt in Meerseniersstraat naar het gildehuis der Meerseniers of koopmannen, eertijds gezeteld in deze straat. Enkele 17de-eeuwse woningen bleven bewaard, andere werden in de loop der tijd aangepast maar vertonen nog sporen van oudere kernen. De kant der onpare nummers wordt echter grotendeels gevormd door 19de-eeuwse hoek- en rijhuizen.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2931)

de zijgevel van het hoekhuis. het straatje is zo smal dat foto’s maken niet zo eenvoudig is

Burgerhuis met trapgevel 1663 gedateerd

het gebouw met het torentje hoort nog tot ‘Ons Huis’ en het gebouw van de Bond Moyson, het witte gebouw helemaal links Molens Goethals, zogenaamd "De lelie", eertijds boekweitmolen en van 1785 af bloempelderij.

het laatste gebouw nu volledig

versieringen bij de Molens, Borstweringen met sculpturale panelen en als centraal motief een lelie in een medaillon

idem, hier is de lelie uitgehouwen

Voor we de brug over de Leie nemen komen we nog even langs de Dulle Griet

De “Dulle Griet”, “Rode Duivel”of “Groot Kanon” is een bombarde, een cilindervormig kanon dat reeds in 1383, ten tijde van Filips van Artevelde, wordt vermeld.

Het meet 5,025 m lang met een gewicht van 12250 kg. Het staat symbool voor moed en durf en is te bewonderen op het “Groot Kanonplein” aan de oever van de Leie tussen de Lange Munt en de Vrijdagmarkt. Het laden gebeurt via de loop waarbij buskruit tot ontploffing wordt gebracht waardoor de bolvormige kogel met een gewicht tot 295 kg wordt weggeschoten.
Samen met de draak op het Belfort, als symbool van wijze waakzaamheid, verzinnebeelden beide wapentekens de burgerlijke en militaire deugden van de Gentse bevolking.

Het verhaal van de Dulle Griet door G. Celis in zijn boek “Beschrijving van Gent”:
Toen de Gentenaren in 1452 oorlog voerden tegen den Hertog Philips gebruikten zij volgens de legende dit kanon om Oudenaarde te beschieten doch zij verloren de strijd en het Monster van Gent bleef als zegeteken in Oudenaarde berusten tot wanneer kapitein Rockelfing den 25 februari 1578 het terug won en de Dulle Griete ofte den Rooden Duyvel den 8 Maart lostte “aen ’t Cuupgat by de Freemineuren” vermoedelijk om het stuk te slaan maar de Gentsche schepenen veranderden van gedacht en brachten het per boot, den 15 april “ten eynde der Langemunte op Wannekens aerde om gesteldt te worden up rollen”. Den 15 september van dat jaar plaatste men het hier aan de Leie. Het kanon bleek niet bruikbaar.
De werkelijke reden was het verbod op vuurwapens door Keizer Karel ingesteld na de opstand van 1537 tot 1540. Ook de versterkingen omheen de stad werden gesloopt. Keizer Karel wou op deze manier een volgende opstand vermijden. Zo bezat Gent geen zware wapens meer wat tijdens het Calvinistisch Bewind (1577-1584) ter sprake kwam. Karel Rockelfing, de Gentse kapitein die in 1578 Oudenaarde bezette, kreeg de instructie zich meester te maken van alle strijdmateriaal om dit vervolgens naar Gent te laten overbrengen. De Dulle Griet werd aangetroffen in het stadhuis van Oudenaarde.
Aanvankelijk rustte deze “groten rooden duyvele” op houten schragen die rond 1783 werden vervangen door steen.

“Dulle Griet” vewijst naar Gravin Margareta van Constantinopel die om haar boze aard door het ontevreden volk de “booze” of “dulle Griet” werd genoemd. (https://gentdekuip.com/dulle-griet/)

de Zuivelbrug gaat hier over de Leie, aan de overzijde links is de Kraanlei

de Zuivelbrug op de voorgrond, naar rechts zien we de achtergevels van gebouwen in de Oudburg

De naam verwijst naar de zuivelmarkt die vroeger met de verkoop van boter, eieren en kaas op de Vrijdagmarkt werd gehouden. De Meerseniersstraat heette toen nog de Suvelsteghe, de brug werd later aangeduid als de Suvelbrug.
De eerste naam van de toenmalige houten brug was evenwel van bij de bouw in de 13e eeuw tot 1476 de Boudinsbrug, naar Boudins, die in de Suvelsteghe woonde. Van 1363 tot 1426 werd de brug herbouwd, in steen. De doorgang van grotere schepen maakte dat er tussen 1751 en 1754 een draaibrug werd geplaatst die ook meermaals werd aangepast en hersteld. Tussen 1968 en 1987 kon de brug niet opendraaien. Op 1 juli 1987 werd een nieuwe metalen draaibrug ingehuldigd. In 2013 werd de plankenbodem vernieuwd en de brug terug door Waterwegen en Zeekanaal gerestaureerd

aan de linkeroever (rechts op de foto) us een wandelpad aangelegd langs het water

op de balustrade is op een metalen bordje de naam van de brug aangebracht

rechts de Sluizekensbrug. De bootjes op het water zijn momenteel werkloos. Heel wat Gentenaars, wonende langs het water, zijn niet erg gelukkig met het lawaai, geproduceerd door de luidsprekers van de bootgids en dat van de opvarenden.

We weten dat de bootgids geen uitleg mag gegeven worden in de buurt van de woning van Guy Verhofstad.

de Zuivelbrugstraat geeft uit op de Kraanlei

we slaan rechts in

de laatste huizen langs de Kraanlei zijn niet alleen opvallend geschilderd, links Huis De Werken Van Barmhartigheid, rechts Huis De Fluitspeler

Zogenaamd "De Fluitspeler" of "Het Vliegend Hert". Barok hoekhuis, op een cartouche gedateerd 1669. Gerestaureerd in 1917-18 en in 1931 door Amandus Robert Janssens.
Rijk versierde borstweringen met terracotta reliëf in panelen die de allegorieën van de zintuigen voorstellen, namelijk gezicht, gehoor, geur, smaak en gevoel. Een der panelen, boven de middentravee, stelt een vliegend hert voor.

Rijk uitgewerkte geveltop versierd met tal van terracotta beelden en reliëfpanelen waaronder drie beelden voorstellende Geloof, Hoop en Liefde (Madonna met kind op het bekronend driehoekig fronton), het borstbeeld van de fluitspeler, putti, festoenen, masker en ramskop.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25251)


Zogenaamd "De werken van barmhartigheid". Barok burgerhuis uit de 17de eeuw.
Borstwering geritmeerd door banden in verlengde van stijlen en versierd met zes taferelen van de werken van barmhartigheid, namelijk achtereenvolgend: de doden begraven, de gevangenen verlossen, de zieken bezoeken, de hongerigen spijzen, de dorstigen raven en de naakten kleden; het zevende werk de gastvrijheid wordt gesymboliseerd door het huis zelf, oorspronkelijk een herberg.

De geveltop bestaat uit een gedeelte met twee zoldervensters dat afgezet is met volutes en een bekronend deel afgewerkt met een "pseudo-fronton" met siervaas. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25250)

Na het kruispunt komen we in de Oudburg

Oudburg: Straat die de Kraanlei met het Sluizeken verbindt en min of meer parallel loopt met de Leie die de natuurlijke, oostelijke begrenzing vormt van de wijk "Patershol". De benaming van de straat verwijst duidelijk naar het feit dat zij voorheen behoorde tot het oudste portus namelijk de Oudburg of de nederzetting die afhing van het Gravensteen.
De straatkant aan de zijde van de Leie of de zuidzijde is voornamelijk bebouwd met woningen uit de 18de eeuw waarvoor meestal een 19de-eeuwse gevel opgetrokken werd.
In 1870 werd de Oudburg verbreed waarbij de rooilijn van de overzijde of noordkant verlegd werd. De meeste woonhuizen aan deze straatkant dateren den ook overwegend uit einde 19de eeuw. Het uitzicht van de verdwenen of verbouwde 18de-eeuwse gevels is gekend dankzij de bewaarde bouwaanvragen met de bijhorende "bewerpen".
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2940)

De straatjes links behoren tot het Patershol

Het Patershol is een klein maar dichtbebouwd stadsgebied in de schaduw van het Gravensteen. De wijk wordt gekenmerkt door enkele grote, religieuze ensembles, luxueuze herenhuizen en voornamelijk veel middeleeuwse stadswoningen.
Historiek
Wat in Gent algemeen 'Het Patershol' wordt genoemd, is een klein maar dichtbebouwd stadsgebied van zowat 4,5 hectare groot, tussen de Lange Steenstraat in het noorden, het Sluizeken in het oosten, de Leie in het zuiden en de Geldmunt in het westen.
In het begin van de 10de eeuw werd langs de linkeroever van de Leie een omwalde grafelijke versterking of castrum in de vorm van een eiland opgericht. Het eiland was op dat moment een grafelijk gebied dat los stond van de rest van de stad. De site, waar de horigen van de graaf verbleven, werd in de 10de eeuw uitgebreid en versterkt en kreeg de naam 'vetus burgus' of Oudburg. Pas in de late 11de eeuw werd er door de graaf een stenen zaalgebouw opgericht dat onder graaf Filip van den Elzas werd omgebouwd tot een machtige burcht, gekend als het Gravensteen. In de schaduw van deze burcht ontstond de wijk het Patershol, in de lengte doorsneden door de in 1872 gedempte Plotersgracht.
De oudste bewoningssporen in het Patershol klimmen op tot de 12de eeuw. Maar de ambachtelijke activiteiten die we terugvinden in toponiemen als Corduwaniersstraat en Plotersgracht, met name verwijzend naar de lederbewerking, zouden nog ouder kunnen zijn. Het is inderdaad zo dat deze stadswijk vanaf haar ontstaan tot in de 18de eeuw werd gekenmerkt door de bedrijvigheid van de lederbewerking.

In het Patershol komen enkele grote ensembles voor. Het oudste en ook het grootste is het Caermersklooster of het klooster van de geschoeide karmelieten. De oorspronkelijke refuge van de abdij van Cambron, in 1287 overgenomen door de karmelieten, groeide uit tot twee grote vleugelensembles die rond twee binnentuinen werden opgericht. Eén van de vleugels wordt gevormd door de opvallende grote kerk. Aan het Caermersklooster paalt het Drongenhof. Hier groeide, in de 17de eeuw, uit een toevluchtshuis, een norbertijnenklooster. Van de gebouwen blijft hoofdzakelijk de kapel over. Een derde groot ensemble wordt gevormd door het Kinderen Alijnshospitaal, een godshuis dat in 1363 aan de Kraanlei ontstond en nu het museum 'Huis van Alijn' huisvest.

In de 17de en 18de eeuw genoot het Patershol veel belangstelling vanwege magistraten en advocaten die verbonden waren aan de bestuursorganen die toen in het naburige Gravensteen zetelden. Hiervan getuigen de talrijke luxueuze herenhuizen uit die periode. De meeste zijn opgericht in de typische traditionele bak- en zandsteenstijl, met toevoeging van eigentijdse decoratieve elementen.
Daarnaast omvat het Patershol hoofdzakelijk kleinschalige gebouwen waarvan een groot aantal apart als monument werd beschermd.
In de loop van de 19de eeuw veranderde de vervallen buurt totaal van karakter. De opkomst van de industrie trok veel mensen aan die een goedkoop onderkomen zochten in de verouderde huizen. Mede omdat in de onmiddellijke nabijheid, onder meer in het Gravensteen, fabrieken waren opgericht, werd het Patershol op korte tijd een arbeiderswijk. De tuinen werden dicht gebouwd en de grote gehelen werden in wooneenheden opgesplitst. Op het einde van de 19de eeuw ging de industrie zich echter elders vestigen. Met het verdwijnen van de werkplaatsen in de buurt, trokken ook de arbeiders weg.
Vooral na de Eerste Wereldoorlog werd de intussen uitgeleefde wijk een toevluchtsoord voor verpauperde bevolkingsgroepen en marginalen. Het Patershol was een slecht befaamde buurt geworden in het hart van de stad, met een groot aantal logementshuizen, kroegen en bordelen.
Sedert de Tweede Wereldoorlog werden diverse sanerings- en renovatieplannen opgesteld. De uitvoering ervan bleef echter zeer lang op zich wachten. In de jaren 1970 kwam daardoor op privé-initiatief een spontane heropleving op gang. Vooral horecabedrijven begonnen toen brood te zien in de kleinschalige wijk in het oude centrum van de stad.

Door de verkrotting enerzijds en - paradoxaal genoeg - de speculatieve prijsstijging van gronden anderzijds, moesten de meeste armere bewoners uitwijken. Het doorzetten van deze tendens, die op een uitsluitende handelsactiviteit had kunnen uitmonden, dreigde de leefbaarheid in gevaar te brengen van een woonwijk die tot in de jaren 1960 een druk sociaal leven kende en toen voornamelijk op kunstenaars en studenten een grote aantrekkingskracht uitoefende.

Sedert het einde van de jaren 1970 kregen plannen om de oude wijk te conserveren en er de woonfunctie te herstellen, concreet vorm. Het stadsbestuur kocht en restaureerde een aantal verkrotte panden en de gemeenteraad keurde een actieplan goed dat voorzag in een coördinatie tussen privé- en overheidsinitiatief, de afbakening van zones voor huisvesting, het verkeersvrij maken van de zone, het verplicht onderhoud van de panden door de eigenaars en een subsidiereglement voor renovatie.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/127446)

op de hoek van de Corduwaniersstraat is dit traditionele huis uit 1716 te zien, nu brasserie

burgerhuis met gietijzeren balkons uit de 19de eeuw

Cafe De Bompa met een mooie glazen gevel

woonhuis, begin 20ste eeuw

2 blauwe gezichtjes die je volgen, gelukkig zonder camera …

Bij Drongenhof gaan we binnen in het Patershol

Rechte straat die de Lange Steenstraat verbindt met de Oudburg en parallel loops met de gedempte Schipgracht die de oostelijke begrenzing vormt van de wijk "Patershol". Straatbenaming evenals de nog bewaarde kapel van 1607 getuigen van de vroegere aanwezigheid van de Norbertijnen of Witheren van Drongen die vermoedelijk sinds de 14de eeuw in deze buurt een klooster en refugiehuis bezaten. Het straatbeeld wordt thans voornamelijk bepaald door de 19de-eeuwse empire-getinte vormgeving van de gevelwand waarachter oudere kernen schuilgaan. Enkele woningen aan de kant van de gedempte Schipgracht vertonen achterbouwen uit 18de-19de eeuw met eenvoudige lijstgevels uitziend op Sluizekenkaai.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2865)

mooi onderhouden burgerhuis, begin 20ste eeuw

detail van het rechthoekige raam op de benedenverdieping, decoratieve verwerking van gekleurd glas in lood in de ramen

burgerhuis vermoedelijk daterend uit de 18de eeuw, met aanpassingen uitgevoerd in het eerste kwart van de 19de eeuw.. Door verwijdering van 19de-eeuwse bepleistering heeft de gevel een triest tweeslachtig uitzicht gekregen.

burgerhuis, oorspronkelijke oude kern met trapgevel in eerste helft 19de eeuw gewijzigd tot een empire-getinte, bepleisterde en beschilderde lijstgevel.

naast de oude kapel van de Norbertijnen zien we een klein stukje van de opnieuw open gelegde Plotersgracht

In de Middeleeuwen was de Plotersgracht een onderdeel van een netwerk van kanalen in de stad. De naam verwijst naar plot(t)en , een synoniem voor looien, omdat de gracht werd gebruikt om afgestroopte koeienhuiden in te reinigen. Een bijzonder vuil werkje, wat het des te verwonderlijker maakt dat de Plotersgracht ook drinkwater leverde."
,,De gracht, die de Lieve verbond met de Schipgracht, werd ook druk bevaren door turfschepen. Die kwamen uit het Waasland om de bewoners van de stad Gent te voorzien van brandstof. De platte schuiten konden makkelijk onder de toenmalige zeven bruggetjes varen van de Plotersgracht.'' (
https://www.nieuwsblad.be/cnt/g42vvae3)

kaart van het gebied van het Patershol tijdens de Middeleeuwen. De Plotersgracht is aangeduid, liep van de Coupure naar de Schipgracht (bij het Sluizeken)

Van het midden van de 14e eeuw af blijken de leertouwers inderdaad gevestigd te zijn aan de waterloop die de noordwestelijke grens van het eiland vormde, en wel aan bet deel ervan dat de grens van gebied B vormde 37• Deze gracht werd dan ook naar hen genoemd 38• Later werd denaam Leertouwersgracht vervangen door Plotersgracht 39, welke benaming ook overging op de straat die min of meer evenwijdig liep met die gracht; de door de leertouwers en ploters bewoonde percelen waren gevat tussen de grac;ht en de straat. Evenwijdig met de Plotersgracht liep daarenboven de Cordewaniersstraat. Onder « corduwaniers » client men schoenmakers te verstaan . Belangrijk is nu dat die handwerkers van het lederbedrijf eeuwen lang indezelfde straten zijn blijven wonen en werken. Van de 14e eeuw af tot de 18e zijn de bronnen overvloedig genoeg om dat uitdrukkelijk te kunnen staven. Op die gebondenheid wordt de nadruk gelegd door een tekst uit juli 1487. Kort voor genoemde datum, luidt het daar, waren sommige leertouwers naar de nabije Steenstraat verhuisd. Dit verwekte hevig protest der ledertauwers gracht die van ouden tyden daertoe gheordonneert es » Het blijkt uit die, in de laatste voetnoot uitvoeriger aangehaalde tekst, dat de oorzaak van de gebondenheid te zoeken is in het feit dat hun bedrijf het gebruik meebracht van gemetselde putten, en dat het door hen verontreinigde water een overdraaglijke stank verspreidde. Het is begrijpelijk dat men hun geen andere plaats voor hun werk wilde toewijzen dan die zij, in groep, reeds vanouds. hadden bezet. .In het eerste kwart van de 17e eeuw was de toestand nog steeds dezelfde.

Op de Plotersgracht en in de aangrenzende straten woonden toen niet minder dan 25 handwerkers van het lederbedrijf, onder wie 17 ploters

Nog in de jaren 1759-1762 hadden de « witte ledertauwers geseijt plotters» hun neringhuis aan de Plotersgracht 42 , al waren zij in die jaren nog slechts in geringen getale meer, en waren deze laatste overblijvenden van een vroeger voorspoedig bedrijf er ook niet meer woonachtig
(kaartje en tekst
https://ojs.ugent.be/hmgog/article/download/65/60/)

Drongenhof komt uit op de Lange Steenstraat, welke we schuin oversteken

iets verder rechts : Zicht op de het nog bestaande gebouw van de gewezen stokerij Paul Bruggeman en Louis Deschepper in 1940, toen de stokerij verhuisde naar de nieuwe graanstokerij langs het kanaal Gent - Terneuzen in Langerbrugge in 1941.

Het gebouw behoorde oorspronkelijk tot de brouwerij van Goethem, "De drie Sleutels" dat gelegen was vlak aan de Grauwpoort en de Sleutelkensbrug in de Lange Steenstraat.

Op de gevel zie je reklame voor hun oude graanjenever Fox. Het uitstekende houten dak werd bij de restauraties verwijderd. (https://beeldbank.stad.gent/index.php/image/watch/1dd5b3a06cae4234a7f67793aeaefe0e519c0d4fa99b4de598d8adfc9624833c620w8ox1wa2hhbwng7564mzdoxcp776k)

Via de Lange Schipgracht komen we bij het Tempelhof

De 13de-eeuwse Schipgracht werd gedempt in 1906 en gelijktijdig werden de huizen gesloopt op de oostzijde van de straat gelegen aan het water. Thans troosteloos straatbeeld met op de oostzijde nog enkele resterende doch bouwvallige huizen en op de westzijde het thans buiten bedrijf zijnde industriecomplex van de "Groote brouweryen Ultra" (zie Dobbel Slot nummer 4) met ernaast tot voor kort enkele typische oude woonhuizen uit de 17de en de 18de eeuw, die op het hoekhuis na gesloopt werden om plaats te ruimen voor de nieuwe gebouwen van de polykliniek "Bond Moyson" (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2779)


Tempelhof: Verbindt de Sint-Margrietstraat met de Lange Schipgracht. De straatnaam zou ontleend zijn aan de tempeliers die alhier tot hun afschaffing in 1311 hun verblijf met kapel hadden. Ongeveer halverwege maakt de straat een rechte hoek. Voornamelijk afgezet met fabrieken, achterbouwen en garages van de omgevende straten.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2832)

Voormalig magazijn van de firma Maere (1902), thans op zeer behoorlijke wijze gerenoveerd tot burelen.

konijnen op een blinde muur naast de magazijnen

Voormalige brouwerij Eugeen Van den Berghe (1899), thans in gebruik als garages (begane grond) en deels als jeugdlokalen (verdieping).

Tempelhof geeft uit op de Sint-Margrietstraat

voor ons verschijn de parochiekerk Sint-Stephanus

Kerk aangezet in 1606 en voltooid midden eerste helft 17de eeuw. Schip radicaal verbouwd tussen 1653-1658. Interieur verfraaid in 1752 en zijbeuken verhoogd. Middenbeuk en koor uitgebrand in 1838; daaropvolgende restauratiewerken onder leiding van architect Jean Baptiste De Baets. In 1841 werd de kerk opnieuw opengesteld. De toren werd in 1849 afgewerkt. De voor- en zijgevels werden in 1907-1908 hersteld onder leiding van architecten Henri en Valentin Vaerwyck.

Enkel de voorgevel van de kerk bleef grotendeels in originele toestand bewaard.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/18819)

de Sint-Stephanuskerk en de Sint-Ritakapel worden door de paters Augustijnen gerund

Na korte tijd komen we in de Academiestraat

Aanvankelijk een doorgang tussen de kloostergebouwen en -tuin van het augustijnenklooster, leidend van de Sint-Margrietstraat naar de Lieve. In 1812 werd de zogenaamde Zweerdstraat, die aan beide uiteinden door poorten afgesloten werd, open gesteld. In 1870 werd de straat verbreed voor de uitbreiding van de gebouwen van de Academie en de opbouw van een nieuwe meisjesschool. De overkant van de straat is volledig afgezet door een vleugel van het augustijnenklooster. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2707à

toegang tot de Sint-Ritakapel. Een groot gedeelte van de gebouwen aan de linker zijde behoren tot het Augustijnenklooster

Voorheen betalende meisjesschool en kostschool, sinds 1891 brandweerkazerne.

Roodbakstenen schoolgebouw in neoromaanse stijl, opgetrokken in 1870-1871 op een H-vormig plattegrond naar ontwerp van ingenieur-directeur van de stadswerken J. Hofman. Aanvankelijk met een beplante voortuin aan de straatkant en een grote achtertuin die reikte tot de Kriekerij. In 1881 volgden aanpassingswerken aan de binneninrichting en een verlenging van de rechterachtervleugel naar ontwerp van architect Ch. Van Rysselberghe.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/18822)

Koninklijke Academie voor Schone Kunsten

Als stedelijk centrum heeft Gent steeds grote aantrekkingskracht gehad op alle mogelijke onderwijsinstellingen. In de 18de eeuw werden over het hele land kunstacademies opgericht. Gent was met zijn Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in 1748-1751 aan de beurt. Het instituut vestigde zich aan het begin van de 19de eeuw in de gebouwen van het voormalige augustijnenklooster. Het complex werd in 1827 uitgebreid met de noordvleugel naar ontwerp van Louis Roelandt en in 1870-71 met een oostvleugel.

De augustijnenorde vestigde zich in 1296 op de plaats waar nu nog hun klooster staat: Academiestraat recht over de huidige Academie. Kort voor deze datum moeten ze in de stad aangekomen zijn. In 1589 openden de augustijnen hun eerste colleges. Het aantal colleges groeide zienderogen en anno 1624 waren het er al dertien. Gent kwam pas aan de beurt in 1609. De colleges werden beschouwd als ideale instrumenten ter vrijwaring van het Ware Geloof ten tijde van de Contrareformatie.

Het onderwijs gebeurde oorspronkelijk in het klooster maar in 1612 kregen de Gentse augustijnen van hun provinciaal de toelating om een eigen schoolgebouw op te trekken. Dat schoolgebouw werd ingeplant op de terreinen van, en aansluitend bij, het klooster. Vermoedelijk moest een deel van de tuin plaats ruimen voor de nieuwbouw. Hoewel het college niet fysiek met het klooster verbonden was (een deel van de tuin lag tussen de beide) werd er wel van op de straat een visuele eenheid bereikt door de doorlopende hoge muur welke rond de kloostereigendommen liep en waarbinnen het college was gelegen.

Op 2 november 1796 werden de augustijnen door de Franse bezetter verplicht hun pand te verlaten. Alle goederen werden getransporteerd naar de centrale depots in de Baudeloo- en de Sint-Pietersabdij. De abdij werd als zwart goed verkocht. Op vraag van de Commission des Arts werd het college niet verkocht maar door de stad in gebruik genomen als tekenschool.

Academie

Anno 1748-1751 werd door de schilder Marissal te Gent de "Academie de dessin, d'architecture et de peinture" gesticht binnen de structuur van de Sint-Antoniusgilde. Vier jaar later (1754) erkende de stad Gent de Academie als 'Ecole de Dessin'. Reeds in 1759 kreeg de ecole een vaste stek in het Pakhuis aan de Korenlei. Pas na de Franse Revolutie (1804) kreeg de Academie voldoende ruimte door de inname van het aangeslagen college van de augustijnen.

Koning Willem I streefde naar een hervorming van tekenscholen en academies voor architectuuronderwijs. Zij zouden volledig in functie staan van de opkomende nationale nijverheid. Op 13 april 1817 wordt een wet uitgevaardigd die de hervorming van het kunstonderwijs bepaalt. Een uniforme nomenclatuur en een geografische spreiding moet het kunstonderwijs rationaliseren. Er ontstaan tekenscholen, tekenacademies in de grote steden en de "Koninklijke Academies voor Schone Kunsten" in Antwerpen en Amsterdam. De Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Gent paste dan ook in de tweede categorie. Het onderwijs aan de Academie was onder andere gericht op tekenen naar naakt model en gipsafgietsels van klassieke beelden.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/18821)

Beide gebouwen staan in de stellingen, er wordt verbouwd, gebouwd, gerenoveerd. Dus even opzoeken

In 2007 nam de Gentse brandweer een nieuwe kazerne in de Roggestraat in gebruik. De gebouwen in de Academiestraat, oorspronkelijk een meisjesinternaat, kwamen op die manier leeg te staan. Maar om een te lange leegstand te vermijden, kregen ze een tijdelijke, nieuwe functie. Ze werden gebruikt door enkele stadsdiensten, zoals het fietsdepot en verhuurd aan enkele verenigingen.

In 2011 verhuisde ook de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (KASK) wegens plaatsgebrek naar de huidige locatie op de Bijlokesite.

Samen hebben beide complexen een oppervlakte van meer dan 10,000 m². Het vrijkomen van deze gebouwen, op deze locatie, met dergelijke oppervlakte, bood veel mogelijkheden voor een nieuwe, kwalitatieve invulling.

Sogent en de Hogeschool Gent startten midden 2011 de gezamenlijke verkoopprocedure van de voormalige brandweerkazerne en academie. De bedoeling was niet om de gebouwen te verkopen aan de hoogst biedende private ontwikkelaar, maar wel aan die ontwikkelaar die een architecturaal hoogstaand en duurzaam woonproject met duidelijke meerwaarde voor de buurt zou voorstellen.

Maar liefst vijftien teams van ontwikkelaars, architecten en studiebureaus stelden zich eind 2011 kandidaat. Drie ervan kregen de kans een uitgebreid projectvoorstel in te dienen. Uit deze drie voorstellen selecteerde een beoordelingscommissie het project van het team van 3D Real Estate nv, in samenwerking met onder andere Robbrecht en Daem Architecten.

Midden 2013 werd de verkoopovereenkomst ondertekend. Gezien de complexiteit van het project en wegens de belangrijke cultuurhistorische waarde van de plek, werd het dossier met alle betrokken stadsdiensten en sogent grondig besproken vooraleer de nodige vergunningsaanvragen werden ingediend. Op 26 maart 2015 verleende het college van burgemeester en schepenen de stedenbouwkundige vergunningen voor de realisatie van het project.

Voor de site werd een gevarieerd programma uitgewerkt met ruimte voor wonen, horeca, cultuur en groenaanleg. Bestaande elementen worden waar mogelijk bewaard en in ere hersteld. Het ontwerp voor deze herbestemming is van Robbrecht en Daem architecten i.s.m. Marie José Van Hee, Dierendonck Blancke, Els Claessens en Tania Vandenbussche Architecten.

In de oude brandweerkazerne, waarvan de gevel bewaard blijft, komt een brasserie met terras, een medische praktijk, een bed and breakfast en appartementen. De academie zal grotendeels bewaard blijven en zal plaats bieden aan ABC, een Brusselse organisatie die creativiteit bij kinderen en jongeren stimuleert, een polyvalente zaal die door de buurt en de omliggende scholen gebruikt kan worden, appartementen en een buurtwinkel.

In het binnengebied komen, naast een publieke doorgang en buurtgroen, een aantal klassieke woningen met tuin, enkele meergezinswoningen en meegroeiwoningen. In totaal worden er zo een 130-tal wooneenheden gecreëerd.

Midden 2015 startten de werken met als doel dat het project eind 2020 afgewerkt zal zijn. Het eerste werk was het uitvoeren van een grondig archeologisch onderzoek.
(
https://sogent.be/projecten/academiestraat)

Op het einde van de Academiestraat komen verschillende straten samen en stroomt de Lieve in een kanaal

De Lieve is een historisch binnenscheepvaartkanaal dat tussen 1251 en 1269 van Gent naar Damme, oorspronkelijk Aardenburg, gegraven werd. De bloeiperiode situeert zich in de 13de en 14de eeuw. Ondanks de verzanding van het Zwin (begin 14de en begin 15de eeuw), het graven van de Sasse Vaart halverwege de 16de eeuw en het graven van het kanaal Gent - Brugge in 1613- 1614, bleef het zijn oorspronkelijke functie tot aan het begin van de 18de eeuw behouden.

(nog veel meer info over de geschiedenis op https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/301119)

Een oorkonde uit 1269, waar het kanaal bij zijn naam genoemd wordt, vertelt ook deels het verloop van het kanaal. De Lieve vertrekt aan de vestinggrachten van het Gravensteen en volgt dan enkele honderden meters de Buitenste Oude Leie. Van hieruit werd, de huidige Sint- Antoniuskaai volgend, een doorsteek gegraven naar de Buitenste Oude Leie. De westelijke bocht van deze Buitenste Oude Leie, die oorspronkelijk de naam Lieve droeg, werd daarop naar het noorden toe gevolgd. Gans de waterloop die de verbinding vormde tussen deze westelijke bocht en Damme kreeg naar analogie daarvan dezelfde naam. 'Lieve' zou immers slechts een fonetische variante zijn van 'Leie'. In het Brugse werd trouwens uitsluitend over de 'Ghentsche Leye' gesproken wanneer men het kanaal tussen Damme en Gent wilde aanduiden. Eens buiten de stadswallen volgde het kanaal een natuurlijke vallei die in een grote bocht door de Wondelgemse meersen liep. Een wijde kring werd gemaakt om de 'Hoge Landen', een hoger geleden gebied, te vermijden. Vervolgens werd een eindje de Durme gevolgd. Ter hoogte van het huidige gehucht 'Het Rabot' te Vinderhoute boog de Lieve naar het noorden, nadien naar het noordwesten, naar Waarschoot toe, om de hoogten van Zomergem en de moeilijk te doorgraven gronden van Oostwinkel te ontwijken. Even ten zuiden van Waarschoot kozen de delvers een meer westelijke richting, om een kleine 4 kilometer verder richting Balgerhoeke in te slaan. De Lieve liep dan iets ten westen van Eeklo, tussen Aardenburg en Maldegem door, en kruiste vervolgens de Ede. Doorheen Moerkerke bereikte dit Gentse kanaal na een aantal vrij grillige kronkelingen het stadje Damme. De loop ervan kan nog gedeeltelijk gevolgd worden. In Damme zelf viel het langs het noordoosten binnen en mondde een 100-tal meter achter het stadhuis uit in het Zwin. In het kader van de versterkingen rondom deze stad werd de loop van de Lieve nogal eens verlegd.

De Lieve was echter geen zeekanaal: de koggen en galeien die tot Damme opstevenden en er hun beurt afwachtten om gelost te worden zijn nooit de Lieve opgevaren. Enkele binnenschepen met beperkte afmetingen konden het kanaal gebruiken. Omstreeks 1439 waren deze schuiten maximaal 4,5 meter lang. De breedte kan op ongeveer 2 meter geschat worden. Schepen met een diepgang groter dan 90 centimeter werden gewoonweg niet toegelaten. Redelijkerwijze mag men veronderstellen dat de breedte van het kanaal op de waterspiegel een vijftal meter bedroeg, voldoende om twee binnenschepen, twee 'bijlanders', zonder al te veel geharrewar elkaar te laten kruisen. Niet alleen de geringe breedte, ook het groot aantal keersluizen en bruggen maakte elk intens scheepvaartverkeer op de Lieve op zijn minst toch erg hinderlijk.

(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/301119)

de Lieve langs de Sint-Antoniuskaai

rechts de Molenaarsstraat, ze loopt evenwijdig met de Sint-Margrietstraat. Links de Sint-Antoniuskaai

zicht naar de andere richting met links de Lievekaai, rechts het Zilverhof, deze leidt naar het Prinsenhof. Het hoekhuis, centraal op de foto dateert uit de 16de of 17de eeuw.

de Lieve wordt op dit kruispunt overbrugd

Onze route gaat via de Sint-Antoniuskaai

Kaai gelegen aan de oostelijke Lieve-oever, voorheen de zogeheten Lievegang. Voorzien van kaaimuren van natuursteen met gietijzeren leuningen. Leidt van het augustijnenklooster tot het brugje nabij de Donkere Poort van het verdwenen keizerlijk slot, "Prinsenhof", vanwaar de Lieve verder vloeit naar het Rabot. Benaming ontleend aan de schuttersgilde Sint-Antonius die van 1532 tot 1703 vergaderde in hun gildehuis met schuttershof waarvan het hoofdgebouw nog steeds het gezicht op de kaai domineert.

Naast enkele 18de-eeuwse burgerhuizen bij het begin van de kaai aan de Academiebrug, komt er voornamelijk een kleinschalige bebouwing voor van thans veelal vervallen en verlaten éénlaagse woningen uit de 17de en 18de eeuw.

de Lieve, kasseien en oude huizen

rechts 2 huizen uit de 18de eeuw, ze lijken verlaten te zijn

herenhuis, naar verluidt grondig verbouwde 17de-eeuwse kern. Ontpleisterde, verankerde bakstenen lijstgevel in rococostijl, volgens archiefstukken resulterend uit een verbouwing van 1758.

Sint-Antoniusgesticht, Voormalig schuttershof van de haakbusschieters en kanonniers van de Sint-Antoniusgilde, later tehuis Sint-Antonius. Op het hek hangt het naambordje ‘Cultuurkapel Sint-Vincent’ waar zalen kunnen gehuurd worden

De in 1488 opgerichte Sint-Antoniusgilde hield vanaf 1532 haar oefeningen en vergaderingen op een domein gelegen op de Vogelenzang aan de Lieve daartoe aangekocht door de stad. Eerstesteenlegging van het nieuwe gildehuis in 1639, afgewerkt in 1641. Toren aan de noordwestkant van het gildehuis vermoedelijk opgetrokken in 1664, doch in 1821 gesloopt. Vanaf 1678 werd het schuttershof van de Sint-Antoniusgilde bezet door Franse troepen en als kazerne gebruikt. Waarschijnlijk werden daartoe in het vierde kwart van de 17de eeuw paardenstallen opgetrokken op de schuttersbaan achter het gildehuis rondom een langgerekt, rechthoekig binnenplein, heden een beplante binnentuin. Door een koninklijk decreet van 1703 werd de Sint-Antoniusgilde tijdelijk afgeschaft, het schuttershof met gildehuis werd eigendom van de stad en deed van dan af dienst als hospitaal voor officieren en invalide soldaten. Het voormalige gildehuis werd voor dit doel in 1755 heringericht. (De in 1752 heropgerichte Sint-Antoniusgilde vergaderde van 1755 tot 1783 in oude kazernegebouwen van de stad gelegen in het Prinsenhof huidig nummer 26). Eind 1777 werden de gebouwen gehuurd van de stad voor de inrichting van een armenhospitaal, het zogenaamd "oudmannekenshuys" gesticht door baron Van der Meersch de Berlaere, Moeraert en G. Van Eersel, bisschop van Gent. Later een tehuis voor oude mannen en vrouwen, zogenaamd "huys van Bermhertigheid". In 1784 door de stichters afgekocht van de stad. Sinds 1805 rusthuis voor oude dames. Stichting in het Sint-Antoniushospitaal in 1809 van een kloostergemeenschap, de zogenaamd dochters, later zusters van Liefde van de Verrezen Zaligmaker, in 1955 toegetreden tot de zustergemeenschap van de Heilige Jozef of josephinen van de Briel. Verblijf van de kanunnik opgetrokken aan de straatkant in het eerste kwart van de 19de eeuw, heden pastorie (nummer 10). Sloping van de toren en voormalige bijgebouwen van het gildehuis in 1821 (westkant) en optrekken van een onderkelderde kapel gewijd aan Sint-Vincentius van Padua. Midden 19de eeuw vergroting en verhoging van de voormalige paardenstallen door kanunnik Helias D'Huddeghem, voornamelijk aan de westkant met een ziekenzaal in de as van de kapel en een klein oratorium voor de zusters, vermoedelijk opgetrokken in 1848. Tehuis van Sint-Antonius werd later eigendom van het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen, later O.C.M.W genoemd.

het bruggetje over de Lieve leidt naar de Lodewijk van Malestraat, Brug der Keizerlijke Geneugten

Langs de Sint-Antoniuskaai bevindt zich ook de ‘Brug der Keizerlijke Geneugten’. De beeldhouwwerken aan de voeten van de brug zijn van Walter De Buck en tonen een aantal anekdoten en legenden uit het leven van Keizer Karel. De Gentenaars noemen ze ‘krimbollen’ (= ijs op een horentje).

(op https://www.gent-geprent.com/bijzondere-gebouwen/gebouwen-b/bruggen/brug-keizerlijke-geneugten worden de verhalen vertelt welke in de beelden worden voorgesteld)

De brug der Keizerlijke Geneugten, ook Keizer Karelbrug, is een voetgangersbrug over de Lieve in Gent. De brug is een initiatief uit 2000 van volkszanger-beeldhouwer Walter De Buck, samen met de stadsbeeldhouwers José Mestdagh, Dirk van Hecke en Walter De Dauw.

In de buurt Prinsenhof verbindt de brug het buurtcentrum in het Zilverhof met de Sint-Antoniuskaai. Van op deze brug over het Lievekanaal heeft men een zicht op het Rabot en op het Augustijnenklooster.

De brug wordt aan elke oever geflankeerd door 2 monumentale beelden met de vorm van boomkruinen, gehouwen uit zeven ton wegende bollen van Franse natuursteen. Op de oever kant Zilverhof gaat het om Janneke en Kwade Berth, aan de Sint-Antoniuskaai Mooie Veerle en Keizer Karel als scheepstrekker. De beelden illustreren vier legendes rond Keizer Karel.

De lokale Gentse naam is de brug met de bloemkolen of de brug met de krimbollen (Gents voor ijsjes op hoorntje). (https://nl.wikipedia.org/wiki/Brug_der_Keizerlijke_Geneugten)

de beelden lang de Sint-Antoniuskaai

de oude gebouwen én de schouw behoorden tot de Katoenspinnerij Vanden Broecke-Grenier

Voormalige katoenspinnerij Vanden Broecke-Grenier, ontstaan circa 1825, en vanaf 1850-1851 spinnerij en weverij; sedert het einde van de 19de eeuw in handen van de textielfamilie Van Acker-Vanden Broecke.

oud en vooral vervallen

hier verwenst men duidelijk de voorbijvarende toeristenboten, corona is dus heilzaam in die zin

de vierkante schouw

Van de oorspronkelijke gebouwen uit begin 19de eeuw rest hoogstwaarschijnlijk niets meer; de oudste constructie betreft de vierkante met ijzeren banden versterkte fabrieksschouw (1850).

Het bedrijf werd in 1976 door de stad Gent aangekocht met het oog op de vestiging van een Museum voor Industriële Archeologie en Textiel.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/18861)

en de gerestaureerde fabrieksgebouwen

Aan de overzijde van de Lieve bevindt zich het gebied ‘het Prinsenhof’

de laatste brug over de Lieve, op de achtergrond de torens van het Rabot

voor ons het einde van de Lieve

In Gent is de Lieve in 1872 voor een stuk opgevuld en verdwenen tussen het Rabot en het Verbindingskanaal. (https://nl.wikipedia.org/wiki/Lieve_(kanaal))

op bijgevoegde kaart is het einde van De Lieve en de verdere waterlopen aangeduid

We stappen nu langs de andere oever richting Rabot. 

Rechts langs de Lieve, overblijfselen van een of meerdere fabrieksgebouwen

hier staat nog slechts een vrijstaande muur en een smal gebouw

de rest is opgeruimd en vervangen door woonblokken (In 1997 herbestemd tot sociale woningen door de sociale huisvestingsmaatschappij Gentse Maatschappij voor de Huisvesting.)

Hier bevond zich ooit enerzijds als eerste een katoendrukkerij, later de Bedrijfsgebouwen UCO-de Hemptinne.

Filature Jules de Hemptinne: De spinnerij was gevestigd op het terrein tussen de Opgeëistenlaan, de Kolveniersgang en de Lieve. Ze werd in 1853 opgericht door Jules de Hemptinne als een filature à l'étage. De Hemptinne had reeds een katoendrukkerij in werking, welke van 1872-1876 echter werd opgeheven.

Omstreeks 1860 bouwde De Hemptinne zijn woonhuis en in 1890 werd ook een katoenweverij ingericht. Hier stonden in 1913, vlak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, een honderdtal weefgetouwen.

Het bedrijf werd tijdens deze oorlog beschadigd, maar weer hersteld. In 1920 kwam ook een afdeling van Filature Hanus in het gebouw, en in hetzelfde jaar werden beide bedrijven toegevoegd aan de Union Cotonnière.

De laatste uitbreiding vond plaats in 1946, toen de weverij werd gemoderniseerd.

In 1983 werd de fabriek, die toen als UCO-de Hemptinne te boek stond, gesloten. Een groot deel van de gebouwen werd gesloopt, en er kwamen appartementenflats voor in de plaats. Het woonhuis en een vijf bouwlagen tellend bedrijfsgebouw, het zogenaamde Manchestergebouw met hoge schoorsteen, Kolveniersgang 133, bleven bestaan. In het Manchestergebouw werd vanaf 2012 een onderwijsinstelling gevestigd.

het nog resterende gebouw in 2018 (foto en tekst : https://nl.wikipedia.org/wiki/Filature_Jules_de_Hemptinne)

de torens van het Rabot

Het Rabot is een bekend monument in Gent en tevens de naam van de wijk waar dit monument gelegen is. Op de plaats van het gebouw bevond zich vroeger een rabot in het kanaal de Lieve. In de loop van de jaren is de naam overgedragen op de torens die dit rabot moesten verdedigen.

In 1491 was de bouw van het Rabot rond. Het werd een versterkte sluis op de kruising van de Lieve met de stadsgracht. De Lieve gaf op haar beurt de verbinding met het - nog niet verzande - Zwin en verder met de zee. In 1860 werd de bakstenen vleugel - richting stad - afgebroken. In 1872 verhoogde men de rijweg en werd de Lieve afgesloten, ondertussen had Gent andere uitwegen naar de zee.

In de onmiddellijke omgeving van het Rabot werden in de jaren 1970 drie grote appartementsblokken gebouwd zonder rekening te houden met de draagkracht van de buurt. Het monument werd als het ware ingesloten. In 2020 wordt de laatste van deze torens afgebroken. Ze worden vervangen door acht lagere gebouwen

Gent, aan de monding van de Leie in de Schelde, ligt uiteraard in het stroomgebied van de Schelde. Damme echter, ligt in stroomgebied van de Noordzee. Het kanaal moest dus noodzakelijkerwijs de waterscheidingslijn tussen de twee stroomgebieden Schelde en Noordzee overbruggen. Het kanaal werd met negen rabotten, waarvan één aan elk uiteinde, in panden verdeeld die, als de treden van een trap, gezien van Gent richting Damme telkens iets hoger lagen en, eens over de waterscheidingslijn, telkens iets lager. Om de druk op de hefdeur van het rabot te beperken bedroeg het hoogteverschil tussen de panden maximaal 50 cm. Telkens een schip door wou varen moest de rabothouder de hefdeur opwinden. De Lieve is het eerste kanaal, dat een waterkeringslijn tussen de kustvlakte en het Schelde Scheldebekken overschrijdt.

Een rabot is een waterbouwkundige constructie. Het is een keersluis met een afsluiting in de vorm van een enkele hefdeur of schofdeur.
Op een natuurlijke waterloop met relatief groot verval en dus snel veranderende diepgang werden eertijds een of meer rabotten gebouwd om panden te creëren met voldoende en constante diepgang voor de scheepvaart. Het waterniveau van de stroomopwaartse panden was systematisch hoger dan van de stroomafwaartse panden.
Vijf rabotten op een afstand van vier kilometer dienden om het hoogteverschil van circa twee meter tussen de zandstreek en de polders te overbruggen. Gezien de afstand tussen twee rabotten kan men niet spreken van saskolken.
Een rabot, zoals gebruikt op de Lieve is de verbeterde versie van de balkenstuw, die voor afwateringsgrachten gebruikt werd. Daar moesten de balken stuk voor stuk in of uit de gleuven, die aangebracht waren in de oever, worden geschoven. Voor een scheepvaartkanaal was een balkenstuw niet geschikt.
(
https://nl.wikipedia.org/wiki/Rabot_(waterbouwkundige_constructie))

Het gebouw: Versterkte sluis gebouwd op het Lieve-kanaal ten zuidwesten van de verdedigingsgordel rondom de stad.

Twee gevelstenen vermelden het ontstaan van dit militair bouwwerk. Toen na de dood van Maria van Bourgondië in 1482 haar echtgenoot Maximiliaan het regentschap zou waarnemen stuitte hij op verzet van de bevolking en belegerde hij Gent met een leger van 40.000 man. Dank zij het goede netwerk van kanalen en grachten met een verdedigingssysteem van poorten en sluizen kon de inname van Gent verhinderd worden (5 juni 1488). Men besloot deze nederlaag te herdenken door de sluis die het best weerstand had geboden te versterken, de keuze viel op de sluis gelegen tussen de Muide en de Brugse poort, ook rabot (= sluyse) genoemd. Eerstesteenlegging, volgens de tweede gevelsteen, op 13 juni 1489, de werken zijn voltooid in 1491. De stadsrekeningen vermelden Claes de Neve "over 't maecken van diversche ontwerpen aangaende de wercken bachten Ste Lysbetten" en "erfscheider" Frans Morael "voor het bewerp van den toren ende Rabot". Niettegenstaande haar defensieve en militaire rol wordt het rabot van bij haar ontstaan verhuurd aan burgers (Rabothouders), die het voorrecht genieten om op deze plaats te mogen vissen en tolrecht te innen van de schepen die de stad binnenvaren. Onder het Nederlands bewind deels ingericht als kruitmagazijn en als bureau en woning voor de bediende gelast met het innen van de octrooien en het toezicht op de vest. Na 1830 werd er een ijskelder in onder gebracht. De laatste bewoners van het rabot noteren we in 1870; sedertdien onbenut. Bij de afschaffing van de octrooien in 1860 werden alle stadspoorten gesloopt. Het rabot bleef gespaard en werd zelfs gerestaureerd. Daar men meende dat de brug door het toenemend verkeer tengevolge van de nieuw aangelegde straten in de buurt en de vestiging van verschillende fabrieken op Vogelenzang, te nauw was geworden besloot men dit gedeelte van het hoofdgebouw dat naar de stad gericht is te slopen en in aangepaste vorm enkele meters achteruit wederop te bouwen. Doch in 1872 werd het water toch gedempt bij het aanleggen van een nieuwe lijn van de spoorweg.

De wandeling vervolgt door de Rabotstraat

Recht straattracé van het Sint-Elisabethplein naar de versterkte sluis zo geheten het "Rabot"; aangelegd na de ontmanteling van het "Groot Begijnhof" en het dempen van zijn vesten in 1860 en in de loop van het volgende decennium bebouwd. Vrij intact bewaard straatbeeld (derde kwart 19de eeuw): bepleisterde en beschilderde lijstgevels van het doorsneetype kleine burgerwoningen met licht gevarieerde gevelordonnantie onder onregelmatige kroonlijstlijn, waartussen enkele kwaliteitsvolle gevels en grotere gebouwen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/3107)

Rabotstraat

er zijn vrij weinig huizen met een loggia of een balkon. Dit burgerhuis uit 1865 is een uitzondering

We slaan af in de Gravin Johannastraat, een straat die deel uitmaakt van het Sint-Elisabethbegijnhof.Johanna was gravin van Vlaanderen , 1200 – 1244

Begijnenhuis Sint-Petrus Apostel, voorheen "Huis Sint-Petrus Apostel". Hoekhuis, uit 17de eeuw.

langs de (voor ons) linkerzijde van de straat bevinden zich woningen welke niet tot het begijnhof behoorden …

tot op het einde van de straat, we komen nu in het centrale gedeelte van het begijnhof, hier Huis van de grootjuffer en Infirmerie

Voormalig "Huis van de grootjuffer" en gewezen "Infirmerie", thans zogenaamd "Dr. Decroly Instituut".

Barokgebouwen uit de tweede helft van de 17de eeuw, grotendeels opgetrokken nadat een grote brand in 1674 het complex volledig verwoestte. Oorspronkelijk op U-vormige plattegrond, thans gegroepeerd rondom een vierhoekige binnenplaats met aanpalende tuin links. Het complex werd door de Commissie van Burgerlijke Godshuizen aan de stad verkocht voor het inrichten van een stadsschool in 1877. In de daaropvolgende jaren (1877-80) werden ingrijpende restauratie- en aanpassingswerken uitgevoerd.

In de barokke omlijsting van de toegangsdeur in de voorgevel van de infirmerie is in een nis een beeld van gravin Johanna van Constantinopel aanwezig. In december 1964 kreeg beeldhouwer Berten Coolens de opdracht dit beeld te vervaardigen in Vaurion witsteen. Het beeld werd ingewijd op 26 april 1966.

Iets over begijnen : (https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/121/RUG01-002060121_2013_0001_AC.pdf masterproef van Lisa Stroobandt, 2013)

Het ontstaan van de begijnhoven is een unieke ontwikkeling in de steden van het late twaalfde eeuwse Noordwest-Europa. De begijnen bundelen een groep vrouwen die leefden in het evenbeeld van de Vita apostolica: een leven naar het ideaal van Christus en zijn volgelingen.

Kuisheid, armoede en gehoorzaamheid werden hoog in het vaandel gedragen. Het grote verschil tussen de begijnenbeweging en de klassieke kloosterorden was dat een begijn zweefde tussen de sacrale en de profane wereld

Om begijn te worden moesten de novicen geen eeuwige geloften afleggen. Er werden enkel tijdelijke geloften afgelegd die verbroken konden worden wanneer een begijn besloot het begijnhof definitief te verlaten. Begijnen konden de gelofte tot armoede –één van de drie plechtige kloostergeloften- niet afleggen omdat zij goederen mochten blijven beheren. De gelofte van armoede werd bij de begijnen omgevormd tot een gelofte van soberheid. De andere twee kloostergeloften, gehoorzaamheid en zuiverheid, namen de begijnen wel over

Het ontstaan van een goed georganiseerd hof met een centraal bestuur was het gevolg van de inspanningen van de wereldlijke overheid, voornamelijk van de Vlaamse gravinnen Johanna(1205-1244) en Margareta (1244-1278). vandaar de naam van deze straat)

Het ontstaan van de begijnhoven wordt in de meeste gevallen verbonden met het vrouwelijk overschot in de middeleeuwse steden. Er waren in de steden immers meer vrouwen dan mannen en dus raakte de meerderheid van de vrouwen niet gehuwd. Dit is de zogenaamde Frauenfrage. Deze theorie wordt het sterkst ondersteund door Karl Bücher. Volgens hem was het lot van de alleenstaande vrouw onzeker in de middeleeuwse stad. De vlucht naar een begijnhof was dus een goede oplossing. Hier konden de vrouwen zich concentreren op het seculiere zonder het profane volledig los te laten of nog een andere reden

of

Wellicht was de intrede in het begijnhof voordeliger dan in het huwelijk te treden.

Het Sint-Elisabethbegijnhof werd opgericht in 1234. Johanna van Constantinopel, gravin van  Vlaanderen en Henegouwen, gaf in 1233 de opdracht aan de abdis van de “Haven van Maria” om een terrein ter beschikking te stellen aan de mulieres devotae. Op voorwaarde dat deze vrouwen het kloosterleven niet zouden verstoren, kregen ze de kapel en het hospitaal om er hun religieuze roeping verder te zetten. Dit terrein lag buiten de muren van de stad Gent. Al gauw werd dit terrein te klein voor de grote groep begijnen. Ze verhuisden naar “Het Broek”: een stuk moerasland tussen de Brugstraat en de Overbroek. Hier bouwden de begijnen een kapel in 1243 en een infirmerie in 1245. De kerk stamt uit de 14e - 15e eeuw

een van de gebouwen in het Sint-Elisabeth begijnhof

De voornaamste gebouwen binnen het Sint-Elisabethbegijnhof waren het groothuis, deinfirmerie, de Heilige Geesttafel, de conventen, de huizen, de kerk en de kapellen.
Het groothuis was de ambtswoning van de grootjuffrouw. Het huis was groter dan de andere woningen omdat er ook vergaderruimten in ondergebracht waren. Een ander en zeer belangrijk gebouw binnen het Sint-Elisabethbegijnhof was de infirmerie. Dit was de plaats waar de zieke en oude begijnen werden verzorgd. In de infirmerie waren een keuken, een ziekenzaal en een brouwerij ondergebracht. De brouwerij bestond sinds 1654 en brouwde uitsluitend voor de begijnen. In de infirmerie was ook een kapel waar de zieken de mis konden bijwonen. Naast de zorg voor de zieken beheerde men in de infirmerie het geld en de goederen van het begijnhof. De Heilige Geesttafel ondersteunde de arme en hulpbehoevende begijnen. In ruil voor de zorgen gingen de bezittingen na de dood van de arme begijnen naarde Heilige Geesttafel

De twee verblijfsmogelijkheden voor de begijnen binnen het hof waren een convent of een eigen huis. De conventen waren gemeenschapshuizen waarin begijnen onder leiding van een conventjuffrouw werkten en leefden. In de conventen woonden begijnen die niet in staatwaren zelf een huis te kopen.  Niet alle conventen waren even groot, er was gemiddeld plaats voor 10 tot 40 begijnen. Een convent bestond uit gemeenschappelijke en individuele kamers. De inkomsten van de conventen bestonden uit de huur die de conventbegijnen moesten betalen en uit de schenkingen aan het hof.87 Om de huur te kunnen betalen, werkten de begijnen binnen het begijnhof

convent Sint-Christina in de Gravin Joannastraat, gedateerd 1655

een gedeelte van het convent ligt achter een gesloten muur en een klein voortuintje

Gegoede begijnen konden een huis kopen of huren voor hun leven. Het eigendomsrecht bleef echter beperkt tot een soort vruchtgebruik. Nadat een begijn gestorven was, ging het huis terug naar de infirmerie, de Heilige Geesttafel of een convent. In 1781 stonden er 103 huizen in het Sint-Elisabethbegijnhof. Een huis bestond uit een keuken, een bijkeuken, een eetkamer, een werkkamer en een slaapkamer. De huizen waren vrij groot voor één persoon. Daarom gebeurde het vaak dat begijnen een huis deelden of dat er een dienstmeid inwoonde

op de hoek Begijnenhuis Onze-Lieve-Vrouw Ter Troost uit de 17de eeuw

het ruime hoekhuis uit 1653-1654 is het convent Ter Leye. Het bevindt zich op de hoek met de Sophie Van Akenstraat, weldoenster, 1795-1871

convent Ter Velde uit 1664

tegenover het convent Ter Velde bevindt zich de kerk van het Groot Begijnhof, nadien parochiekerk Sint-Elisabeth

In 1242 kreeg gravin Johanna van de Schepenen van Gent een stuk grond ter vestiging van een begijnhof; de abt van Sint-Baafs stemt toe er een kapel op te richten.
Nieuwe wijding in 1684. Bij de ontmanteling en overbrenging van het begijnhof naar Sint-Amandsberg in 1874 bleef de kerk als parochiekerk behouden.
(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/20089)

rechts convent Ter Pielvaecx uit 1640-1641, links Begijnhuis Ter Krone uit 3de kwart 17de eeuw

We nemen even een zijstraatje om in de Provenierstersstraat te komen, gekasseide straat met krommend tracé; best bewaard straatbeeld van het voormalige begijnhof door het behoud van de voortuintjes met de witgeschilderde omheiningsmuurtjes op gepekte plint en aanleunende dienstgebouwtjes van één bouwlaag.

terug op Begijnhofdries, nu de zuidelijke zijde. Hier zijn nog voortuintjes, de muren zijn echter afgebroken

3 begijnhuizen van links naar rechts Begijnhuis Sint-Begga (derde kwart 17de eeuw), Begijnenhuis Den Roosenkrans ( 19de eeuw) en Begijnenhuis Maria Magdalena (eerste helft 19de eeuw)

we verlaten het begijnhof, nog even een blik achterop op de dries

Het begijnhof mondt uit op het Sint-Elisabethplein

Grotendeels in 1881 vrijgekomen plein door het dempen van de grachten en het afbreken van de omheiningsmuren en toegangspoort (1879) van het Groot Begijnhof ook zogenaamde Sint-Elisabethbegijnhof. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/3118)

één van de oudere kernen, heden met vernieuwde trapgevel werd omgebouwd tot elektriciteitscabine.

Onze weg vervolgt via de Burgstraat

Vanouds zeer belangrijke straat en invalsweg, leidende naar de burcht of Gravensteen. Rechte verbindingsstraat tussen het centrum en het Sint-Elisabethbegijnhof. Vermelding van verschillende "stenen", onder meer van Simon de Mirabello, Heer van Hale die er de school der Bonifanten in onderbracht (1360). In 1376 kochten deze Bonifanten het zogenaamd "Naaldekens Couvent" eveneens in de Burgstraat gelegen, vermoedelijk het huidige hoekcomplex met de Botermanstraat, waar ze verbleven tot de vernieling door de calvinisten. Een andere belangrijke instelling was het zogenaamde "hospitaal van de H. Maria" (begin 13de eeuw), bekend onder de naam "weeshuis", op de hoek van de Ramen en verbouwd tot woonhuizen in de loop van de 17de - 18de eeuw.

Verschillende brouwerijen, herbergen en neringhuizen zijn met naam bekend, doch vaak is een juiste localisatie niet mogelijk.

Omstreeks midden 17de eeuw vestigden de paters discalsen of ongeschoeide karmelieten zich in een deel van het voormalige Prinsenhof, namelijk de leeuwenmeers met zogenaamd "leeuwenhof". Ze bouwden er een kerk en klooster met ingang aan de Burgstraat.

Heden vrij heterogeen straatbeeld met nog overwegend behouden oude bebouwing, voornamelijk bij de Onthoofdingsbrug waar de talrijke topgevels, onder meer de mooie renaissancegevel, alle ca. 1916-1917 gerestaureerd werden naar het voorbeeld van de opfriscampagne van de Gras- en Koornlei voor de wereldtentoonstelling van 1913.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2722)

Classicistisch burgerhuis met klokgevel, mooie klokgevel in Lodewijk XVI-stijl, twee bouwlagen van drie traveeën onder zadeldak (Vlaamse pannen), volgens archiefstukken te dateren 1773.

hoekhuis uit "ANNO 1662", verbouwd in 1925 door bouwkundige L. De Keyser

bijna halfweg de Burgstraat de Kerk en klooster der ongeschoeide karmelieten of discalsen

Kerk en klooster van de ongeschoeide karmelieten of discalsen. Sinds 1272 orde der geschoeide karmelieten gevestigd in de Lange Steenstraat waar een bloeiende gemeenschap ontstond. Begin 17de eeuw pas, pogingen van de hervormde of ongeschoeide karmelieten om zich in de stad te vestigen wegens een gebrek aan strengheid en tucht bij de overige karmelieten. Eerst in 1640 toestemming van de Sint-Pietersabdij te verblijven in de kapel en kluis van Sint-Quinten, grenzend aan de abdij. In 1648, bevestiging van bisschop A. Triest en het Hof van Brussel zich binnen de stad te vestigen, ondanks groot verzet van de bestaande bedelorden.

Na een kort verblijf in de Oude Houtlei, intrek in het voormalige Weeshuis op de hoek van de Burgstraat met de Ramen (zie nummer 105) in 1650. Kort nadien, in 1651 aankoop van een deel van het voormalige Prinsenhof, het zogenaamde "leeuwenhof".

Eerste kapel vermoedelijk in een magazijn van het leeuwenhof ondergebracht, ingewijd in 1653. Eerstesteenlegging van de voorlopige kerk in 1664, ingewijd in 1668 (volgens recente onderzoekingen gelocaliseerd in de zuidvleugel). Volledig nieuwe kerk begonnen in 1703 naar ontwerp van broeder Leonardus van Langenhove. Inwijding in 1714.

In 1657, schenking van een stuk grond ten noordwesten van de tuin door aartshertog Leopold van Oostenrijk voor het bouwen van een kluis met kapel, gewijd aan de Heilige Leopoldus.

Bezetting door de Fransen in 1796 doch vanaf 1801 kerk voor dienst heropend; kloostergebouwen grotendeels verhuurd. Sinds 1845-48 als klooster heringericht.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/19035)

Hoekcomplex met de Jan Botermanstraat, een zeer smal straatje,

Hoekcomplex met de Botermanstraat, bestaande uit verschillende panden en daterend uit verschillende periodes. Archiefstukken vermelden reeds in de 14de eeuw het zogenaamde "Naeldekens Couvent", een klooster met kapel waar meisjes zich toelegden op het naaien. In 1376, kloostergebouwen betrokken door de Bonifanten en ingericht als gesticht en school voor arme kinderen (enige jaren voordien opgericht door Simon de Mirabello, Heer van Hale, in zijn steen, eveneens in de Burgstraat). Vernieling onder de calvinisten doch vermoedelijk bewaarde elementen in de vleugels aan de Botermanstraat onder meer de kapel. Volgens latere archiefstukken in de 17de en 18de eeuw eigendom van de familie du Laury: stadsrekeningen van 1642-43 voor de bouw van een nieuw huis, vermoedelijk de nog bestaande linker dwarsvleugel met jaartal "1642" in cartouche. Van 1728 dateert een bouwaanvraag van weduwe du Laury voor de verbouwing van de gevel. Dit is de gevel van het ingangsgebouw van een textielfirma die sinds enige jaren in de verschillende panden gevestigd is. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/19018)

Hotel de Loose. Voormalig zogenaamd "Hotel de Loose" naar de weduwe Pierre de Loose die in 1780 een aanvraag deed om de voorgevel van haar huis te laten herbouwen onder meer met afbraakmateriaal van het Prinsenhof (grotendeels afgebroken in 1777). Behouden oude kern.

We naderen het einde van de Burgstraat, dichtbij het Gravensteen

een reeks gebouwen met trapgevels of halsgevels

het gele gebouw links: Burgerhuis In het Meuleken

Zogenaamd "In het Meuleken". Diephuis met klokgevel, volgens archiefstukken en gevelsteen gedateerd "ANNO 1743" (ter vervanging van een houten gevel), eveneens hersteld in 1916.
verdiepte borstweringen verrijkt met panelen, links de Heilige Victor met molentje in de hand als patroon van de molenaars; rechts een windmolen met banderol "In het Meuleken - 1743". De panelen in de geveltop geven het jaartal aan. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/19007)

links de Heilige Victor met molentje in de hand als patroon van de molenaars; rechts een windmolen met banderol "In het Meuleken - 1743".

De panelen in de geveltop geven het jaartal aan.

het voorlaatste huis links, Huis der Gekroonde Hoofden

Renaissancehuis zogenaamd "Huis der Gekroonde Hoofden", vanouds zogenaamd "De Draecke" en heden café " 't Valkenhuis", te dateren circa 1560. Rijkelijke voorgevel met in- en uitgezwenkte top van bak- en zandsteen, in 1917 hersteld door A.R. Janssens, bouwmeester
De verdiepte boogvelden en identieke bogenrij boven de bovenvensters zijn heden verrijkt met medaillons die de hoofden van de Graven van Vlaanderen en hun initialen voorstellen: van links naar rechts en van boven te beginnen: Boudewijn van Constantinopel, Willem van Dampierre, Gewijde van Dampierre, Robrecht van Bethune, Lodewijk van Nevers, Lodewijk van Male, Filips de Stoute, Jan zonder Vrees, Filips de Goede, Karel de Stoute, Maximiliaan van Oostenrijk, Filips de Schone, Karel V en Filips II. Ze werden eveneens vernieuwd in 1917 (oorspronkelijke in zeer verweerde toestand en de vier onderste boogvelden volledig verdwenen) door Oscar Sinai en Mast en gepolychromeerd door Jan Vanden Bogaerde.
(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/19003)

de initialen staan (gelukkig) bij de hoofden vermeld

aan de rechterzijde van de straat Herenhuis met lijstgevel neo-Lodewijk XVI-stijl

Heden een brede lijstgevel in neo-Lodewijk XVI-stijl; zeven De vijf rechter traveeën dateren echter van 1853 (in plint), volgens de bouwaanvraag van 1852, de twee linker traveeëen met knik in de rooilijn werden in een identieke stijl toegevoegd in 1907 na de sloping van een begin 18de-eeuws huis.
Rijkelijk versierde vensters en borstweringen met typische neo-Lodewijk XVI-ornamenten.
(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/19006)

begin van de Jan Breydelstraat, Herenhuis in second-empirestijl

Monumentaal burgerhuis in second-empirestijl, volgens bouwaanvraag en op de plint gesigneerd en gedateerd "A. Steurbaut 1865" - "F. Claeys-Waterloos" (eigenaars). Gebogen natuurstenen voorgevel met drie bouwlagen van vijf traveeën onder een schilddak (leien) aanvankelijk met belvedère.
Licht getoogde vensters in geprofileerde arduinen omlijsting met sluitsteen; op de hoofdverdieping rijker versierd met gebogen fronton, onderbroken door gesculpteerde mannenhoofden in rankwerk; versierde borstweringen. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/19258)

het laatste gebouw rechts Hoekcomplex in classicerende barok

Merkwaardig hoekcomplex met de Jan Breydelstraat in classicerende barokstijl van 1706 (op gevelsteen, volgens bouwaanvraag van 1705), vanouds onderverdeeld in verschillende panden.

Versierde borstweringen met zware barokke bloemen- en vruchtenslingers, op de tweede bouwlaag alternerend met balustrades; onversierde spiegels op de bovenste verdieping. Klassiek hoofdgestel met gelede zandstenen architraaf op Lodewijk XIV-consooltjes, fries en kroonlijst.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/19263)

de Burgstraat eindigt bij de Lieve, die hier niet ver rechts verbinding heeft met de Leie. Het Gravensteen wordt deels omgeven door het water van de Lieve

Gravensteen: Gravensteen. In 1180 gebouwd door Filips van de Elzas, graaf van Vlaanderen, op de plaats van een kleiner kasteel uit de 9de-10de eeuw, en naar het voorbeeld van de versterkte kastelen door de kruisvaarders in Syrië opgericht. Was de verblijfplaats van de graven van Vlaanderen tot de 14de eeuw, toen zij zich vestigden in het meer comfortabel Hof ter Walle of Prinsenhof. Het steen verloor zijn militaire functie, werd ingenomen door openbare diensten (College van de Kastelenij van Gent, muntslagerijen van de graaf, Raad van Vlaanderen) en gedeeltelijk ingericht als gevangenis met folterkamers. Einde 18de eeuw in privaat bezit gekomen, waardoor volledig verval: werkhuizen en katoenspinnerij en werden erin ondergebracht, particuliere huizen werden tegen zuid- en oostzijden en binnen de omheining gebouwd. In 1872 werd het poortgebouw, en in 1887 het overige door Staat en Stad aangekocht. Van 1894 tot 1913, na wegbreken van de nieuwe gebouwen, grondige restauratie en gedeeltelijke reconstructie van de erg beschadigde burcht op grond van bestaande oudheidkundige gegevens, door de Gentse bouwkundige J. De Waele en nadien door S. Mortier.

Het complex, slechts ten dele met water omringd (de Leie en Lieve aan noord- en westzijde), bestaat uit een poortgebouw, een ringmuur met walgang, een krocht, een donjon met bijgebouwen en het huis van de graaf
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25890)

luchtfoto van het Gravensteen (https://mapio.net/pic/p-42986195/) met rechts het poortgebouw, de ringmuur rondom, de donjon en links het Huis van de Graaf

De Rekelingestraat verbindt de brug over de Lieve met het Sint-Veerleplein

de straat telt slechts 2 huizen en de Vismarkt. Op de foto de Vismarkt

Zogenaamd "Vismarkt". De oorspronkelijke Vismarkt werd na de brand van 1872 uitgebreid op L-vormige plattegrond en voorzien van nieuwe ingang in de Rekelingestraat.
De Oude vismijn is een van de oudste markten van de Belgische stad Gent. Oorspronkelijk bevond deze markt zich op de huidige Groentenmarkt. In 1689 kreeg ze haar huidige locatie op het Sint-Veerleplein met haar kenmerkend poortgebouw en vaste stallen in open lucht. Ten westen van de Oude Vismijn loopt de Lieve en ten zuiden de Leie. Ten noorden ligt de wijk Patershol.

Het poortgebouw, in 1689 opgetrokken in barokstijl en versierd met drie beelden van zeegoden, werd zwaar beschadigd door een brand in 1872. Enkel het beeld van Neptunus kon worden gered. De andere beelden werden vervangen door nieuwe beelden van een man en een vrouw die de Schelde en de Leie voorstellen. Een overdekte markthal als verkoopplaats voor vis, vlees en groenten werd toegevoegd terwijl op het open marktplein verder openbaar vis werd verkocht.

Het gebouw werd voorzien van neogotische gevels, in het vooruitzicht van de Wereldtentoonstelling van 1913. In de 20e eeuw kende het gebouw een aantal functiewijzigingen (bandencentrale, bowlingzaal...). Aan de leegstand werd een einde gemaakt toen de stad een wedstrijd uitschreef om het pand een nieuwe bestemming te geven. In 2010 werd het pand heringericht als een horecazaak. (https://nl.wikipedia.org/wiki/Oude_vismijn)

De Oude Vismijn huisvest sinds 2 maart 2012 de Dienst Toerisme Gent.

hoofdingang op het Sint-Veerleplein

Monumentale ingangspoort in barokstijl van twee bouwlagen onder een zadeldak (leien), gebouwd onder leiding van Adriaan Van der Linden in 1689, de oorspronkelijke sculptuur toegeschreven aan Artus Quellijn, J.B. van Helderbergh en Rombaut Pauli werd vernieuwd na de brand van 1872. Hoger opgetrokken middeltravee geritmeerd door geblokte pilasters en geflankeerd door de allegorische voorstellingen van Leie en Schelde; twee dolfijnen naast het bekronend, gebogen fronton, verfraaid met het beeld van Neptunus met zijn drietand getrokken door twee zeepaarden.

voorstelling van de Schelde bovenaan links de toegangspoort op het Sint-Veerleplein

en van de Leie rechts

helemaal bovenaan het beeld van Neptunus

gevel aan de Rekelingestraat, grenzend aan de Lieve

Getrapte zijgevel. De twee gevels die in de Rekelingestraat toegang verleenden tot de overdekte Vis- en Vleesmarkt zijn reconstructies van gotische en traditionele bak- en zandsteenarchitectuur en dateren van 1872, een gevelsteen vermeldt: "hersteld in 1912 bouwmeester A.R. Janssens". Deze uitbreiding noodzaakte de sloping van de kapel van het Wenemaershospitaal.

Neogotische, gekanteelde lijstgevel, onder een zadeldak met dakkapelletjes gevat tussen zijtrapgevels, geflankeerd door polygonale spitstorentjes. Voorgevel geritmeerd door vijf korfbogen waarin vensters over verschillende bouwlagen zijn uitgespaard, in de zwikken bevinden zich pseudo-waterspuwers. Centrale portiek met trapgevel en rondboogdeur. Op de borstweringen zijn bij de restauratie reliëfs met allerlei vissoorten aangebracht.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2956)

We komen op het Sint-Veerleplein

Naam ontleend aan de Sint-Veerlekerk in 1212 ten zuiden van het plein opgericht als hofkerk van de graven van Vlaanderen (gesloopt in 1581), dankt zodoende haar ontstaan aan het nabijgelegen "Gravensteen". Van 1407 tot einde 18de eeuw gerechtsplaats voor misdadigers, de enige strafplaats in Vlaanderen voor valsmunters (thans aangeduid door een pijler bekroond met een leeuw in het midden van het plein). Sinds 1780 tot circa 1900 vroege groentenmarkt.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/10643)

rechts naast de toegang tot de Oude Vismijn, 3 burgerhuizen met trapgevel

de oorspronkelijke gevels van 1632 werden aangepast als empiregetinte, bepleisterde lijstgevels in eerste kwart 19de eeuw, gedecapeerd en gereconstrueerd in eerste kwart 20ste eeuw. Baksteenbouw met verwerking van zandsteen, bij de restauratie vervangen door Franse kalkzandsteen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25887)

en links naast de toegang tot de Oude Vismijn, van rechts naar links: twee traditionele burgerhuizen (Gebouwd na afbraak van de Sint-Veerlekerk in 1581. Na 1908 gerestaureerd, onder meer decaperen van gevel, toevoegen van dakvenster, …) , Huis De Waterzooi (klokgevel volgens bouwaanvraag daterend van 1737, zie zelfde jaartal in het fries; Gevelbekroning door middel van driehoekig fronton met houten kroonlijst.), twee burgerhuizen met winkelpuien (huisnummer niet meer op Sint-Veerleplein)

aan de vierde zijde is het beeld wat minder uniform: links burgerhuis uit de 16de eeuw, daarnaast burgerhuis met trapgevel uit de 17de eeuw, gevolgd door een Barokpoort

Barokpoort

Zandstenen barokpoortje, vermoedelijk voormalige toegang tot het gesticht voor weesjongens (zogenaamd Kulders) op Bisdomplein, later overgebracht naar het Museum voor Stenen Voorwerpen en circa 1913 hier geplaatst als achterpoortje van het huis Kraanlei nummer 3-11. Onlangs volledig vernieuwd. Daterend van de tweede helft van de 17de eeuw.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25893)

het laatste huis in het rijtje, hoekhuis in traditionele stijl uit de 17de eeuw

kaartje van het gebiedje waar we nu wandelen, straatjes, pleintjes en water

Nu komen we op de Kleine Vismarkt, ook heel kort

Middeleeuws straatje dat het Sint-Veerleplein en de Vleeshuisbrug verbindt. Het oorspronkelijke straattracé bleef behouden en is bebouwd met burgerwoningen uit de 17de en de 18de eeuw, waarbij voornamelijk het Gildehuis van de Wijnschroeders (1755) te vermelden valt. Haar huidige benaming kreeg de straat in 1690 toen de visverkopers de Oude Vismarkt (thans Groentenmarkt) verlieten en zich vestigden in een hoek van het Sint-Veerleplein.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2909)

Burgerhuis 't Gauden Hant, daterend eerste helft 17de eeuw

Vanouds zogenaamd "'t Gauden Hant" (zie drie gevelstenen boven puilijst)

boven de tweede bouwlaag Bijbelse taferelen met Cain en Abel,

boven de derde bouwlaag van links naar rechts een smidse, Sint-Elooi en een schrijnwerkerij

Gedeeltelijk gerestaureerd in 1890; geveltop volledig gereconstrueerd
(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25084)

De Oude Vismarkt wordt doorsneden door de Leie

kijken we naar rechts, zicht op de rechter Leie-oever en de gebouwen er rond. Rechts net voorbij het infobord komen de Lieve en de Leie samen. De lichter gekleurde gebouwen aan de linker zijde bevinden zich aan de Koornlei

de linker Leie-oever wordt door een gevel van het Vleeshuis ingenomen

kijken we vanop de brug naar links, dan zien we links de gebouwen langs de Kraanlei, en rechts de achterbouwen van de Lange Munt. Het rood-bruine gebouw dateerd rond 1800, het gebouw links er naast is een tiental jaar ouder. Het rechter hoekgebouw was het Gildehuis der Visverkopers, later ook zogenaamd "Wit huys", daterend van 1506.

Ondertussen komen we op de Groentenmarkt

Vierkantig pleintje, beplant met kastanjebomen, waaruit verschillende straten lopen naar de voornaamste plaatsen der stad: namelijk de Vrijdagmarkt, het stadhuis, de Koornmarkt, de Hooiaard en het Sint-Veerleplein met het Gravensteen. De markt was achtereenvolgens veemarkt, vismarkt en sedert 18de eeuw groentenmarkt. In de vorige eeuwen vervulde de markt een belangrijke functie als executieplaats: misdadigers werden gestraft op de pijnbank - waarvan de haken en balksleutels bewaard zijn - achter het "Galgenhuyseken" of aan de "pilaeren" die tot 1782 op de vier hoeken stonden. In 1812 werd een arduinen pomp in het midden van het plein opgericht. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2881)

het bruine gebouw links heeft de benaming ‘De Grote Steur’,

het rode hoekhuis bevindt zich in de Lange Munt en dateert van 1715

iets verder rechts bevindt zich Huis "A la demie Lune". "Vve Tierenteyn-Verlent, mostaardfabriek" (gesticht in 1790), in dit huis gevestigd sedert 1883.

aan de overzijde de tweede lange gevel van het Groot Vleeshuis. Helemaal rechts, maar gedeeltelijk op de foto is het Galgenhuisje

(foto http://www.belgiumview.com/belgiumview/tl1/view0004017.php4)

In feite was dit een 'pensenhuisje'. Om hygiënische redenen mochten vroeger geen ingewanden verkocht worden in het vleeshuis zelf. De arme mensen konden in dit pand ingewanden kopen.

De naam van dit gebouw duidt echter op een andere en luguberdere functie: aan de achtergevel, tegen de gevel van het Groot Vleeshuis, is de plaats waar de veroordeelden (voor de galg) moesten wachten op de uitvoering van hun straf. Het allicht houten verhoog waarop ze moesten staan of zitten is weg, maar de haken waarop dit lag, en de beugels waaraan de gevangen vastgemaakt werden, zijn er nog. (http://www.belgiumview.com/belgiumview/tl1/view0004017.php4)

Het klein cafeetje, het zogenaamde "Galgenhuyseken", dat tegen de hoek van het Vleeshuis aangebouwd is, bestond reeds in de middeleeuwen: toen waren er twee gesloten viskramen, van de 17de eeuw af wordt het gebouw als herberg vernoemd. In 1783 wordt een bouwaanvraag ingediend om het galgenhuyseken en het huisje ernaast met elkaar te verbinden en aan te passen.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/24834)

Zogenaamd "Groot Vleeshuis". De stadsbouwmeester Gillis de Suttere maakte begin 15de eeuw de plannen om de eerste houten vleeshal te vervangen door het huidige gebouw van zandsteen. In 1449 vatte men achteraan in de hal de bouw aan van de kapel van de Heilige Hubertus en een sacristie of een vergaderzaal voor de nering der vleeshouwers. Verdere uitbreidingen vonden plaats circa midden 16de eeuw. Het complex werd meermaals verbouwd, de huidige toestand dateert van de restauratie in 1912 onder leiding van E. Van Hamme.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/24834)

Het straatje dat grenst aan het Groot Vleeshuis is de Pensmarkt, ook een korte straat. De straat geeft uit op de Hooiaard

Van oudsher zeer belangrijke straat, gelegen in het hart van het handelscentrum, tussen Koornmarkt en Graslei. Zoals talrijke straten in de Kuip ontleent ze haar naam aan de vroegere functie: namelijk de plaats bij het water (= aard) waar het hooi aangebracht en verkocht werd.

De zuidkant, waar vroeger drie oude huizen stonden, die samen met de Groentenmarkt toebehoorden aan de Sint-Pietersabdij, werden recent vervangen door nieuwbouw in een harde neotraditionele stijl waarvan het algemene volume en de schaal enigszins onaangepast is.

De overzijde behoudt een overwegend 18de-eeuwse architectuur, aangepast in de 19de eeuw en vaak storend verbouwd in de 20ste eeuw met moderne winkelpuien.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2892)

zuidzijde van de Hooiaard. Het linker huis dateert uit 1714, terwijl het rode huis met halsgevel uit de eerste helft van de 18de eeuw stamt. rechts daarvan een 19de eeuwse gevel maar een oudere kern, terwijl het groene huis dateert uit de eerste helft van de 18de eeuw

en als laatste in de rij, het hoekhuis met de Graslei, dateert van 1725

het eerste huis rechts is het Classicistisch hoekhuis met de Graslei

Classicistisch hoekhuis met de Graslei, uit het derde tot vierde kwart van de 18de eeuw, in de loop van de 19de euw aangepast en met één verdieping verhoogd, doch samen met de huizen op de Gras- en Koornlei, de "Spijker" en het "Vleeshuis" gerestaureerd in het kader van de wereldtentoonstelling van 1913. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25613)

We vervolgen onze wandeling nu verder langs de Graslei

Gelegen aan de rechteroever van de Leie tussen de Grasbrug en de Sint-Michielsbrug, en evenals de andere Leie-oever voorheen genaamd Koornlei en Tussenbruggen; stedelijke nederzetting aldaar ontstaan in de 10de eeuw, in de onmiddellijke nabijheid van het Castrum en de Groentenmarkt. Vertoont sinds de 11de eeuw een groeiende handelsactiviteit en werd de eigenlijke haven van Gent. Aan weerszijden van de Leie, in de onmiddellijke nabijheid van de middeleeuwse haven, kwamen de Sint-Michiels- en de Sint-Niklaaskerk tot stand, Sint-Nicolaas zijnde de schutspatroon van schippers en graanhandelaars. Met de Koornmarkt vormden de Gras- en Koornlei het centrale punt van de Vlaamse graanhandel. Een groot deel van de huidige bebouwing herinnert den ook sterk aan de verschillende havenactiviteiten die hier vroeger plaats vonden en weerspiegelen de bloei van de Gentse ambachten en neringen, wat voornamelijk te danken was aan het stapelrecht op het graan dat de Gentenaars verworven hadden.

Natuurstenen kaaimuren, afgezet met gietijzeren, met leeuwenkoppen versierde balustrades. Vijf cilindervormige gietijzeren meerpalen met gietijzeren muts, waarop wapenschild met gekroonde klimmende leeuw, tussen datum 18-62. Met het oog op de wereldtentoonstelling te Gent in 1913 werden de historische gevels op de Graslei grondig gerestaureerd of gereconstrueerd in eerste kwart 20ste eeuw; daarbij werd voornamelijk gesteund op de sporen van de oorspronkelijke gevels die onder de 19de-eeuwse bepleistering terug gevonden werden en/of op afbeeldingen die de vroegere toestand van de gevel weergaven, ofwel werden de gevels heropgebouwd in de gangbare stijl van vroeger; zo zijn nummer 6 en nummer 7 met zekerheid aan te wijzen als volledig gefantaseerde reconstructies. Meestal werd bij de restauratie gebruik gemaakt van nieuw bouwmateriaal en werden voornamelijk de onderdelen van Ledesteen vervangen door Franse kalkzandsteen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2880)

de Graslei is enkel aan de linker zijde bebouwd, de rechterzijde is de kaaimuur van de Leie. Huizen van links naar rechts: Burgerhuis De Beerie, 't Middelhuus en De Witte Leeuw en Herenhuis het Maagdeken

Vanouds zogenaamd "De Beerie". Enkelhuis gedateerd 1726 op twee gevelstenen. Volgens archiefstukken oorspronkelijk met houten gevel, in 1625-1626 vervangen door stenen gevel en in 1726 gewijzigd; voorgevel in 1912 gereconstrueerd volgens bewaarde tekening bij bouwaanvraag uit 1726 onder leiding van architect A.R. Janssens. Klokgevel in Lodewijk XIV-stijl opgetrokken uit baksteen en Franse kalkzandsteen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/24752)

Voorheen zogenaamd " 't Middelhuus" en "De Witte Leeuw" (zie opschrift). Breedhuis onder zadeldak (leien) met een zijtrapgevel en voorzien van twee getrapte dakkapellen, uit de 17de eeuw, opgetrokken in 1913 naar ontwerp van architect A.R. Janssens.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/24753)

Voorheen zogenaamd "het Maagdeken". Breedhuis uit de 16de tot 17de eeuw, opgetrokken in 1913 naar ontwerp van architect Amandus Robert Janssens.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/24754)

Aan de overzijde van de Leie bevindt zich de Koornlei

Linkeroever van de Leie, samen met de huidige Graslei (tot de 18de eeuw ook Koornlei of Tussenbruggen, tussen Vee- of Grasbrug en Sint-Michielsbrug, genoemd) centrum van het middeleeuwse portus van Gent

Drukke handelsplaats, waaraan onder meer het gildehuis van de Onvrije Schippers en grote herenhuizen herinneren, tot de 18de eeuw waarna de haven en gilden stilaan in verval geraakten. De huizen werden afgebroken (bijvoorbeeld zogenaamd "Hof van Gruuthuuse"), verbouwd en bepleisterd (tweede helft van de 19de eeuw) doch van begin 20ste eeuw af grondig gerestaureerd of gereconstrueerd naar bewaarde tekeningen uit de eerste helft van de 19de eeuw, met het oog op de wereldtentoonstelling van 1913; het Gentse historisch verleden zou heropleven en de Koorn- en Graslei zouden een nieuwe toeristische functie krijgen die ze tot op heden behouden.

Voornamelijk de "Vrienden van Oud-Gent" ijverden voor de verdere restauratie van de vaak onherkenbaar verminkte oude gevels waarbij men veelal tot "wederopbouw" overging volgens terug gevonden sporen onder de 19de-eeuwse bepleistering of bewaarde tekeningen van de vroegere toestand. Door de reconstructies en vernieuwde materialen is de Koornlei heden eerder een weerspiegeling van een type architectuur uit vroegere tijd.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2914)

Herenhuis in rococostijl

Aanvankelijk een groot hoekhuis in late Lodewijk XV-stijl op het fronton gedateerd 1765, mogelijk met behouden oudere kern uit de 17de eeuw (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25135)

3 opvallende huizen, het middelste is het Gildehuis der Onvrije Schippers. links burgerhuis en rechts burgerhuis uit 1934

Eertijds zogenaamd "Gildehuis der Onvrije Schippers" ook zogenaamd "Het Anker". Prachtige barokke voorgevel daterend van 1739, naar ontwerp van architect Bernard de Wilde. Heden mooi gerestaureerde, bepleisterde en beschilderde voorgevel boven een arduinen plint met keldervensters, met rijk versierde in- en uitgezwenkte geveltop met bekronend gebogen fronton.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25137)

Rijk en zwaar versierde gelede geveltop: boven het driehoekig fronton doorgetrokken midden risaliet met geblokte hoekbanden, met ingeschreven vlak omlijste oculus met siervaas

Burgerhuis (links): Diephuis in kern opklimmend tot de 17de eeuw (?) met vernieuwde deur van 1756, verbouwd tot een bepleisterde lijstgevel in de tweede helft van de 19de eeuw, in 1952 in oorspronkelijke staat hersteld (met vernieuwde topgevel en materialen) door de vrienden van "Oud Gent" naar ontwerp van architect P. Eeckhout (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25138)

Burgerhuis uit 1934: gedateerd "ANNO 1934", naar ontwerp van architect Th. De Smet als poging tot integratie van nieuwbouw te midden van historische gebouwen.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25136)

Kijken we weer naar de gebouwen op de Graslei

van links naar rechts: Gildehuis Den Enghel , Korenmetershuis

Gildehuis Den Enghel (Het pand werd voor het eerst vermeld in 1373. Van 1435 tot 1540 diende het pand als neringhuis van de brouwers. In 1912 werd een nieuwe voorgevel naar ontwerp van Amand Janssens opgetrokken. Hij inspireerde zich daarbij op de gevel van het voormalige Metselaarshuis aan de Cataloniëstraat. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/24755)

Korenmetershuis: Eerste Korenmetershuis, van 1435 tot 1540 gildehuis van de korenmeters. Heropgebouwd in 1913 naar ontwerp van architect Amandus Robert Janssens

(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/24756)

Cooremetershuys

De oorspronkelijke bouwheer is onbekend maar het pand wordt naamloos reeds vermeld in 1374. De vroegst bekende eigenaars van het pand zijn de Pijnders (1450). De huisnaam verwijst echter naar de Korenmeters die het pand in de 17de eeuw kochten en er hun tweede gildehuis van maakten. Hun gildehuis was gelegen op de kernplaats van hun activiteit: de middeleeuwse haven van Gent. Ze bezaten het recht alle afgeladen graan te meten. Reeds in de tweede helft van de 17de eeuw is de familie Poelman (koophandelaars) eigenaar van het pand.

Uitzonderlijk aan het Cooremetershuys is de bewaring van een groot deel van de houten zoldering. Het gebouw met trapeziumvormig plattegrond staat haaks op de Graslei en was gevat tussen twee steegjes. De gevelbreedte bedraagt 12 meter, de noordelijke langsmuur 23 meter, de zuidelijke langsmuur 25 meter. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/24760)

En we kijken weer even naar de Korenlei  

het middelste gebouw, Huis De Zwaene, links ervan Huis De Stadt Doornick

Huis De Zwaene: Breedhuis met twee getrapte dakvensters en houten dakkapellen, in kern opklimmend tot de tweede helft van de 16de eeuw (?), sterk gewijzigd in loop van de 19de eeuw, grondig hersteld in 1949 door de vrienden van "Oud Gent" naar ontwerp van architect P. Eeckhout volgens teruggevonden sporen en tekeningen die de vroegere toestand weergeven. Met vernieuwde materialen, muurankers en overgeplaatste deuromlijsting van een gesloopte woning in de Sint-Katelijnestraat. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25139)

Huis De Stadt Doornick: Van oudsher zogenaamd "De Stadt Doornick". Breedhuis met drie bouwlagen en zadeldak (leien) en twee, bij de restauratie aangebrachte dakkapellen in klokvorm, met vermoedelijke kern uit de 16de tot 17de eeuw, aangepast in de 19de eeuw doch heropgebouwd in 1955 naar ontwerp van architect P. Eeckhout, met vernieuwd gevelparement uit Franse kalkzandsteen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25140)

een mini-lichtfestival (?)

het grote gebouw Herenhuis in neoclassicistische stijl in 1852 gebouwd op de plaats van het voormalige "Hof van Gruuthuuse". Naar verluidt met behouden kern.

Terug de Graslei

Romaans stapelhuis Spijker

Romaans stapelhuis, ook zogenaamd "Spijker", tot 1734 opslagplaats voor het graan dat langs de Leiehaven vervoerd werd. Vermoedelijk aanvankelijk eigendom van de Gentse patriciërsfamilie Utenhove; sinds einde 13de eeuw toebehorend aan de Tafel van de Heilige Geest van de Sint-Niklaaskerk die het verhuurde aan graanhandelaars. Bevatte van de 16de eeuw af kantoren van de stapelheren die toezicht uitoefenden op toepassing van Gentse stapelrecht; van 1750 benut als vergaderplaats van de pijnders of graanlossers. Benedenverdieping in de 19de eeuw vervallen tot krotwoningen; in 1896 uitgebrand maar voorgevel bleef overeind. Gerestaureerd in 1903 naar ontwerp van architect August Van Assche. Thans nog steeds ter beschikking van de stadsreinigingsdienst voor opslaan van containers. Licht voorover buigende gevel uit het vierde kwart van de 12de eeuw (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/24758)

hier het Gildehuis der Vrije Schippers

Voormalig gildehuis der Vrije Schippers. Huis zogenaamd "Windas" van de gilde der molenaars, op hoek van Windassteeg en Graslei in 1530 gekocht door deken van de gilde der Vrije Schippers die een nieuwe gevel liet ontwerpen door bouwmeester Christoffel van den Berghe. Eigenlijke huis, zij- en voorgevel vernieuwd door Elooi de Key.

voorgevel gerestaureerd in 1904 door E. Mortier en A. Van Hoecke; rest van het huis vernieuwd in 1907-1911.
op bovenverdieping lopen zuiltjes door en verdelen borstwering in panel en met gesculpteerde wapenschilden van de drie gebieden waarover Keizer Karel regeerde, van Vlaanderen en van Gent en wapenspreuk van de Keizer: "Plus oultre"
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/24761)

De Graslei wordt afgesloten met het voormalige postgebouw.

een klein deeltje van het postgebouw

de hoofdgevel geeft uit op de Korenmarkt. Daar gaan we echter niet langs, omwille van de drukte (corona)

Sint-Michielsbrug op de voorgrond, links achter Sint-Michielskerk

Sint-Michielsbrug gerealiseerd onder burgemeester E. Braun naar ontwerp van Louis Cloquet (1905-1909), met mooie centrale lantaarn met bronzen Sint-Michielsbeeld door R. Rooms.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/200808)

In charter van 1105 sprake van kapel gewijd aan Heilige Michaël, ondergeschikt aan de parochie Sint-Martinus van Akkergem en geplaatst onder het patronaat van de abt van Sint-Baafs. Sinds 1147 zelfstandige parochiale kerk. In 1120 en 1212 door brand geteisterd en herbouwd. In 1440 werd de bouw van de huidige Sint-Michielskerk begonnen waarbij aanvankelijk het oude vroeg-gotische koor behouden werd. Ingeplant met koor, transkapellen en zijgevel sacristie palend aan de Leie, noordgevel langsheen Sint-Michielsbrug over de Leie. Zuidgevel haaks op Onderbergen en het voormalig kloosterpand der Dominicanen. Westgevel uitziend op het Sint-Michielsplein dat tot 1785 ingenomen werd door het Sint-Michielskerkhof.

Van die bouwgeschiedenis van Sint-Michielskerk zijn weinig precieze bouwdata gekend. Tegenstrijdige data in de literatuur bemoeilijken eveneens de nauwkeurige datering van de verschillende delen van de kerk. Het grondplan van Sint-Michielskerk wilden ook slechts een algemeen idee geven van de verschillende bouwfases. Slechts na een grondige archeologische en archivalische studie zal het mogelijk zijn een vollediger en juiste bouwgeschiedenis van de Sint-Michielskerk op te maken. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25841)

het laatste gebouw langs de Korenlei, bij Sint-Michielsbrug genaamd ‘ de Lintworm en Krocht’

Oorspronkelijk romaans steen van circa 1200 opgetrokken uit Doornikse steen, waarvan enkel de onderbouw en de in 1909 herbouwde zijgevels verwijzen naar een vroegere vorm (gevelplaat). Volgens archiefstukken werd in 1662 op de behouden romaanse onderbouw een traditionele bak- en zandstenen trapgevel opgericht, in de loop van de 19de eeuw verbouwd tot lijstgevel, verhoogd met één verdieping en bepleisterd en beschilderd. Met de aanleg van de Sint-Michielsbrug in 1909 hersteld in 17de-eeuwse toestand (volgens bouwaanvraag) met volledig vernieuwde topgevel en gebruik van nieuwe materialen; de romaanse gevels werden tegen de zijgevels heropgebouwd.
(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25148)

De oorsprong van dit gebouw ligt rond 1200. In 1662 werden voorgevel en interieur aangepast in renaissancestijl.

Tijdens de 16e eeuw was dit de woonst van Graaf Lamoraal Van Egmond. Maar ook Filips II (zoon van Keizer Karel), en Willem De Zwijger zijn hier te gast geweest.
Verwijzing naar de Graaf van Egmond: dit gebouw maakte ooit deel uit van het Hof van Fiennes dat de graaf via erfenis langs moederszijde verkreeg van de Graaf van Fiennes, heer van Gruuthuuse. Hij woonde er niet echt, maar verbleef er tweemaal, nl in 1556 en in 1559, telkens omdat hij dan om politieke redenen in Gent moest zijn.
De naam 'Lintworm' komt van de tijd dat het gebouw als Brouwershuis, vergaderlokaal der Vrije Biervoerders gebruikt werd. De lange paardewagens die de biervoerders gebruikten werden 'lintwormen' genoemd - en zo kreeg ook het huis zijn naam: Hof de Lintworm (ook Keytkelder). Dit Hof liep door tot op de St. Michielshelling en had daar een uitkijktoren. Dit deel moest echter sneuvelen voor de aanleg van de St. Michielsbrug rond 1900. '
( http://www.belgiumview.com/belgiumview/tl1/view0004278.php4)

We slaan net voor Sint-Michielsbrug even links in, naast het voormalige postgebouw, de Pakhuisstraat. De Brug belemmert ons zicht op de gebouwen aan de overzijde, Sint-Michielshelling

Sint-Michielshelling: Aangelegd na het bouwen van het postgebouw en de nieuwe Sint-Michielsbrug onder burgemeester E. Braun.

De linkse zijde van de helling (tussen Koornmarkt en Sint-Michielsplein) werd wegens zijn centrale ligging in het historische stadscentrum enkel bebouwd met reconstructies van begin 18de-eeuwse huizen naar bewaarde bouwaanvragen van nog bestaande of reeds gesloopte huizen, op initiatief van architect Janssens. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2968)

het rechtse gebouw is het hoekhuis Sint-Michielshelling – Predikherenlei, neogotisch hoekhuis Sint-Michiel en neotraditionele uitbreiding. Merkwaardig neogotisch hoekhuis zogenaamd "Sint-Michiel", volledig opgetrokken uit zandsteen in 1912 naar ontwerp van architect Louis Cloquet, die eveneens betrokken was bij de bouw van het nabij gelegen eclectische postgebouw. Hoekhuis, volgens opschrift aangebracht op banderol op bovendorpel van deur, zogenaamd " 't huys de Leie".
Links van het hoekhuis, burgerhuis gebouwd in 1912, geïnspireerd op een project van 1698 (gedateerd op cartouches).

het licht gekleurde gebouw, Burgerhuis, Rijhuis met brede halsgevel , in 1912 gebouwd volgens de bouwaanvraag van een gesloopt huis op de Zandberg van 1712.

kijken we richting stad, nu zien we de Sint-Niklaaskerk

Talrijke, doch weinig precieze overleveringen over de stichting, vermoedelijk tussen 1038 en 1140 (datum waarop Sint-Niklaas als onafhankelijke parochie bekend is) door de Sint-Pietersabdij. Uit archeologische studie van Prof. De Smidt blijkt dat een eerste stenen romaanse kerk met drie beuken zou opklimmen tot de 11de eeuw. Niets hiervan bleef echter boven de grond bewaard.

Begin 13de eeuw, aanvang van volledig nieuwe groots opgevatte kerk, aangepast aan eigentijdse kunststroming, in waardige Scheldegotiek. Gelegen in het handelscentrum genoot de kerk immers belangrijke geldelijke steun van patriciërs en werd ze de parochie van handelaars, ambachtslui, gilden en neringen. Twee bouwcampagnes zijn te onderscheiden: eerste kwart van de 13de eeuw - eerste vier traveeën van het driebeukig schip met vierledige opstand. Tweede tot derde kwart van de 13de eeuw, aansluitende travee, transept, kruisingstoren en koor van drie traveeën. Begin 14de eeuw was de kerk voltooid, doch intussen werden reeds veranderingen doorgevoerd in het schip: tribunes verdwenen en zijbeuken kregen kapellen, ten behoeve van de verschillende gilden en neringen. Vanaf de 14de eeuw tot begin 15de eeuw: wijzigingen aan koor met toevoeging van kapellen, twee traveeën en kooromgang met kranskapellen. Omstreeks die tijd zijn bijkomende funderingswerken noodzakelijk om verzakking van toren tegen te gaan. Aanzienlijke schade in de 16de eeuw onder beeldenstorm en Calvinistisch bewind. Belangrijke herstellingen aan toren in 1658 met overwelving.

Sinds einde 17de eeuw langs buitenzijde ingesloten door kleine huisjes die grotendeels verdwenen in begin 20ste eeuw met urbanisatiewerken in de Kuip, tot op heden bewaard langs noordzijde waardoor de schaal van het gebouw nog duidelijk weergegeven wordt. Midden 19de eeuw reeds vatte men de pogingen aan voor restauratie: eerst in 1912-13 werd het westportaal gerestaureerd; in 1939-43 de westgevel; tussen 1960 en 1972 de toren en transepten - tenslotte in 1975 werden subsidies toegekend om het koor aan te vatten. Merkwaardige restauratie van toren door aanwenden van uitzonderlijke verstevigingstechnieken: drie ringbanden van spanbeton werden op verschillende hoogten volledig ingewerkt in toren en onderling verbonden - afdekking en spits zijn eveneens in gewapend beton. Na grondige archeologische studie werd de toren volledig gerestaureerd en, gezien de zeer slechte staat, langs de buitenzijde praktisch volledig herbouwd.

(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25149)

Links van ons bevindt zich het voormalig postgebouw

Het Postgebouw werd in 1899-1910 in eclectische stijl gebouwd naar ontwerp van ingenieur-architect Louis Cloquet met medewerking van provinciaal architect Stephane Mortier.
Historiek

In 1896 vertrouwde de staat (Minister van Spoorwegen, Posterijen en Telegraaf) de bouwopdracht voor een centraal postkantoor te Gent toe aan ingenieur-architect Louis Cloquet bijgestaan door provincie-architect Stephane (Etienne) Mortier. De bouw ervan maakt deel uit van een aantal ingrijpende vernieuwingen en stedenbouwkundige aanpassingen in de stadskern die kort voor de Wereldtentoonstelling van 1913 het stadsbeeld sterk wijzigden.

Eind 1897 werd een voorontwerp ingediend gebaseerd op het plan met organigram geleverd door de technische dienst van de P.T.T., architect Alphonse Van Hoecke onder leiding van ingenieur Gody. Het definitieve ontwerp van het zogenaamde "Hôtel des postes et télégraphes" of "Posthotel" werd eind 1898 goedgekeurd zodat de bouwwerken begin 1899 konden aanvangen. Het centraal postkantoor van Gent raakte in de volksmond ook bekend als de "Grote Post".
Er diende rekening gehouden met de reeds in 1897 aangelegde fundamenten voor de hier aanvankelijk geplande bouw van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg. De ruwbouwwerken waren in 1903 gerealiseerd doch de afwerking van daken en torenspitsen evenals de uitvoering van het gewijzigde horlogetorenontwerp duurden tot in 1905. De oplevering vond op 15 september 1906 plaats.

Begin 1907 kon worden verder gegaan met de afwerking van het postgebouw, hetgeen nog enkele jaren zou aanslepen.

Uiteindelijk kon het postgebouw op 24 oktober 1910 in gebruik genomen worden. Het laatste schilderwerk aan het sculpteerwerk van de buitengevels was voltooid in 1912, op tijd voor de Wereldtentoonstelling van 1913. In 1979-1980 vond een buitenrestauratie plaats. Deze werken omvatten de reiniging en consolidatie van de gevels, het vernieuwen van de dakbedekkingen, de vervanging van houtwerk van dak- en standvensters naar oorspronkelijk model.

Als bouwstijl werd gekozen voor de laatgotische stijl of Brabantse gotiek terwijl er ook renaissancekenmerken aanwezig zijn. Op deze wijze zocht de architect, in zijn bezorgdheid voor het stadsbeeld, aansluiting bij het Schippershuis op de Graslei en verwijst hij tevens naar het Gentse stadhuis. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25159)

het postgebouw (https://beeldbank.stad.gent/index.php/image/watch/b7135bff95334434a15fc7fda6ac1260baccb7735517483bbe1d7727e16ffb8c4c0f7rzgw0wdyhy626ld1sdpbqhd5i01)

we keren terug en we wandelen onder de Sint-Michielsbrug, het vervolg van de kade is de Predikherenlei

Leiekaai gelegen tegenover de achtergevels van het Predikherenklooster en in het verlengde van de middeleeuwse stadshaven Tussenbruggen.
Het midden van de Predikherenlei vertoont nog oude kernen met topgevels uit de 17de en de 18de eeuw. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2951)

aan de overzijde van de Leie de Sint-Michielskerk

hoekhuis, Vermoedelijk twee oude kernen. linker zijgevel met dikke zijmuur, samengevoegd tot een woning in de 18de eeuw en in het eerste kwart van de 20ste eeuw, uitgebreid en voorzien van Lodewijk XV-getinte voorgevel naar ontwerp van architect M. Fétu. Natuurstenen loggia en drielicht met balkon.

terug richting overzijde: voorbij Sint-Michielskerk zien we de lange achtergevel van het voormalige Dominicanenklooster of het Pand

Zogenaamd "Pand" of "voormalig Dominicanerklooster". Indrukwekkend ensemble, tussen de Leie en Onderbergen, op rechthoekig grondplan geschikt rondom een voorplein en het oude kerkhof van de monniken. Het complex is thans in het bezit van de Rijksuniversiteit Gent, die in 1963 de restauratie aanvatte. In 1228 vestigden de dominicanen of predikheren zich te Gent. Ze bouwden het "Utenhovegasthuis" naast de Sint-Michielskerk om tot een klooster en kerk (1240). Herhaaldelijk geplunderd en ingenomen door verscheidene troepen onder meer einde 15de eeuw, tijdens de beeldenstorm van 1566, waarbij hun rijke bibliotheek verloren ging, en enkele decennia later toen het klooster omgevormd werd tot Calvinistische universiteit. Door de Franse revolutie gedesaffecteerd werden de gebouwen verkocht aan een houthandelaar. Hoewel begin 19de eeuw het klooster terug geopend werd zagen de paters zich om financiële redenen verplicht hun cellen te verhuren. In 1823 werden kerk en klooster opnieuw verkocht, in 1860 werd de kerk gesloopt. Tot 1955 werden de kamers bewoond door behoeftige arbeidersgezinnen. Aankoop door de universiteit in 1963. Vooraleer tot restauratie over te gaan sloopte men de in 19de eeuw verbouwde vleugel die het voorplein van de straat scheidde, de andere vleugels worden hersteld in de vroegere toestand. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25435)

Het Pand is nu restaurant, cultuur- en congrescentrum van de RUG, er zijn ook enkele kleinere wetenschappelijke musea in onder gebracht.

voorzijde van het gebouw in Onderbergen (foto https://stad.gent/nl/buitenlocaties/tuin-pand-onderbergen)

achtergevel van de oorspronkelijke priorij

Terug zicht naar de gebouwen in de Predikherenlei (Predikheren is een andere benaming voor Dominicanen)

stadswoning, Verhoogde halsgevel met Lodewijk XIV-inslag, volgens archiefstukken daterend van 1716.

een draaibrug verbindt de Hoornstraat (links) met de Jacobijnenstraat (rechts).

Wij steken de brug over en we blijven de Leie-oever volgen. Hier komen we in de Ajuinlei

Ajuinlei: Gelegen aan de linkeroever van de Leie en sinds midden 16de eeuw voorzien van een kaai. Ruimte boven de overwelfde Leie aldaar werd enkele 10-tel jaren geleden benut als parking, later werd de overwelving weer opgeheven. Overwegend bebouwd met 18de-eeuwse en 19de-eeuwse herenhuizen in neoclassicistische stijl, hier en daar onderbroken voor moderne hoogbouw. Langs de Leiezijde komen voornamelijk achterbouwen en -gevels van de Veldstraat voor.
(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2846)

de achterzijde van de Inno, hoger oplopend bakstenen gebouw van vijf bouwlagen daterend van 1920 . Toen de Leie overwelfd was, had de winkel een parking achteraan

het gebouw met de houten loggia dateert uit de 19de eeuw

We komen op een kruispunt. Aan de overzijde is de Recolettenlei

Neoclassicistisch-getint enkelhuis) uit de tweede helft van de 19de eeuw. Centrale loggia en rechthoekige vensters van tweede bouwlaag ingeschreven in rondbooglijst met versierde sluitsteen;

boogveld gevuld mel putti en medaillon in stucwerk.

We slaan links in, over de Leie, we komen op het Koophandelsplein

Vroeger Walmeire en Recollettenplein, naar het Recollettenklooster dat in het eerste kwart van de 19de eeuw plaats moest ruimen voor het huidige Gerechtshof, waarin eertijds de beurs en kamer van koophandel was gevestigd, vandaar de huidige benaming. De plaats zoals ze zich thans voordoet, werd aangelegd in 1799. Het oorspronkelijk straatbeeld bleef op enkele uitzonderingen na goed bewaard. Het plein wordt echter gedomineerd door het monumentale Gerechtshof en door de zijgevels van de Opera, beiden het werk van stadsarchitect Louis Roelandt (1786-1864).

(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2913)

hier bevindt zich het voormalige gerechtsgebouw

Het gerechtshof werd naar ontwerp van Louis Roelandt gebouwd op de plaats van het vroegere Recollettenklooster, van 1836 tot 1846. Wat de stijl betreft inspireerde de architect zich duidelijk op de Italiaanse renaissance. Het complex van twee en een halve bouwlaag is opgetrokken uit baksteen, en bekleed met Franse kalksteen die verwerkt is met hardsteen voor de pilasters, kroonlijsten en omlijstingen.

monument van Hippolyte Metdepenningen

In 1886 werd het monument van Hippolyte Metdepenningen (1799-1881) op het binnenplein voor het gerechtshof ingehuldigd. Het beeld van de vrijmetselaar, eerste doctor in de rechten uit de Gentse universiteit, is van de hand van Julien Dillens (1849-1909) en werd gegoten in de ateliers van de Compagnie des Bronzes in Brussel.
(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25127)

voorgevel van het voormalige gerechtshof

In 1926 had een enorme brand plaats die het volledige interieur in de as legde. Enkel de buitenmuren bleven overeind staan.

In 1930 werd het gerechtshof heropgebouwd onder leiding van architect M. De Vaere. De binneninrichting werd volledig vernieuwd. Het centrale gedeelte werd nu een binnenkoer met ruime, goed verlichte gangen rondom, waardoor de zalen en burelen aan de binnenzijde meer licht kregen. Het aantal bruikbare zalen en lokalen werd van 58 op 100 gebracht. Bij de heropbouw werd beslist van het fronton aan de voorgevel te voorzien van een beeldengroep, die slechts in 1961 werd geplaatst.

Het gebouw werd in 1995 beschermd als monument.

Sinds 2007, na de verhuizing van de meeste diensten naar het nieuwe gerechtsgebouw in de wijk Rabot, huist enkel nog het Hof van Beroep in dit gebouw.

(https://nl.wikipedia.org/wiki/Oud_Gerechtsgebouw_(Gent))

Wat verder komen we in de Zonnestraat

Herenhuis uit de eerste helft van de 20ste eeuw met klokgevel

Via de Kouter komen we in de Schouwburgstraat

Kouter: Rechthoekig, met olmen beboomd plein gekenmerkt door een bebouwing van enkele typisch 18de-eeuwse monumenten en enkele meer eenvoudige 19de-eeuwse gebouwen, doch thans vooral gedomineerd door belangrijke bankinstellingen in classicistische stijl uit de 20ste eeuw en agressieve nieuwbouw. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/2920)

Handelsbeurs, gebouw Hoofdwacht

Al eeuwenlang is de Kouter – vroeger ook Paardenmarkt of later Place d’Armes – de ontmoetingsplaats bij uitstek voor Gentenaren. Haar centraal strategische ligging maakte het plein uiterst geschikt voor militaire activiteiten, steekspelen en (paarden)markten.

Wanneer er onlusten waren, was de Kouter het toneel van volksvergaderingen. En ook vele officiële feestelijkheden gingen er door. Tijdens die feesten werd er bijvoorbeeld aan papegaaischieten gedaan, waarbij een houten vogel van een hoge paal werd afgeschoten.
Waar de Handelsbeurs zich nu bevindt, was in de Middeleeuwen het ‘Gildenhof’ (zie rechts op de afbeelding). Dit was een vlakte met schietbanen voor schietoefeningen en toernooien. Later werd op die vlakte een heus Gildenhuis opgetrokken
1738: in opdracht van de Gentse schepenen wordt ook een standplaats gebouwd voor de keizerlijke troepen van Keizerin Maria Theresia. Dit wordt de ‘Corps de Garde’ of ‘Hoofdwacht’. Nu is de Hoofdwacht het oudste deel van het Handelsbeursgebouw. Het is nog steeds een van de waardevolste voorbeelden van de rococo-architectuur in Gent.

Het ontwerp is van de Gentse meester-timmerman-architect David ’t Kindt (1699-1770).
(https://www.handelsbeurs.be/nodes/historiekmiddeleeuwentotnu/nl)

De Hoofdwacht: Sterk benadrukte middenpartij met een vooruitspringend gedeelte

Koepelvormig mansardedak + fronton was versierd met een vrouwenfiguur – vermoedelijk de maagd van Gent – met een wapenschild en een leeuw. De leeuw werd later vervangen door een kanon en kanonskogels, een verwijzing naar de vroegere militaire functie van het gebouw.

Naast de Hoofdwacht bevond zich de paardenstal van de dragonders, infanteristen die zich te paard verplaatsen en te voet vochten. (https://www.handelsbeurs.be/nodes/historiekmiddeleeuwentotnu/nl)

In 1899 kocht de stad Gent de feestzaal L'Union aan, gelegen naast het Corps de Garde, dat reeds stadsbezit was. Architect Charles van Rysselberghe kreeg opdracht beide gebouwen samen te voegen tot één pand, waarin de Gentse Handelsbeurs zou worden gevestigd. Tijdens de ingrijpende verbouwingswerkzaamheden werd er een telefoon- en telegraafkantoor gevestigd in de Corps de Garde en werd het complex aan de tuinzijde uitgebreid met een galerij. In 1906 wordt het pand opnieuw verbouwd. Wederom onder de hoede van Charles van Rysselberghe wordt er in dat jaar ook in het Corps de Garde een zaal gerealiseerd: een beurszaal met schilderwerk van Armand Heins. De vroeger feestzaal L'Union doet dienst als foyer voor de huidige concertzaal, terwijl de beurszaal in het vroegere Corps de Garde nu is ingericht als moderne concertzaal met flexibele opstelling (https://www.gent-geprent.com/bijzondere-gebouwen/gebouwen-h/handelsbeurs-kouter) heel wat foto’s op deze website

De fraaie kiosk, een gietijzeren constructie, is gedateerd 1878; een steen in de plint vermeld "A. Martiny & G. Vanacker constructeurs Gand".

We komen in de Schouwburgstraat

Circa 1837 werd de Kouter met het Koophandelplein verbonden door een nieuwe straat, zogenaamd de Comediestraat, later Schouwburgstraat. De zuidkant wordt volledig ingenomen door de Koninklijke Opera, de noordzijde maakt deel uit van de huizengroep gevormd door Kouter, Zonnestraat, Koophandelplein en Schouwburgstraat. Dit blok vormt een architecturaal geheel, thans hier en daar onderbroken door nieuwe bouw. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/103011)

Aan onze linkerzijde behoort het grootste deel van de gevel toe aan de Koninklijke Opera

linker gedeelte van de gevel

De Koninklijke Opera werd in 1837-40 door architect Louis Roelandt gebouwd waar vroeger de Sint-Sebastiaansgile zetelde. Het neoclassicistisch complex werd aan de zijde van het Koophandelsplein in 1910-13 uitgebreid met post-telegraafkantoor en vredegerecht onder leiding van Charles Van Rysselberghe.

Architect Roelandt bouwde de "Grote Schouwburg" in 1837-40 op de plaats waar vroeger het Sint-Sebastiaansgildehuis van de handboogschutters stond met aanpalend de eerste Gentse schouwburg. De Sint-Sebastiaansgilde verhuurde reeds in de jaren 1664-1668 een lokaal bij zijn neringhuis op de Kouter aan reizende toneelgezelschappen. De Kouter vervulde toen al een belangrijke sociaal-culturele rol die ze in de loop der eeuwen zal blijven behouden zodat aan het plein thans nog een bijzondere historisch-ruimtelijke waarde kan toegekend worden.

In 1688 verkocht de gilde een terrein naast haar gildehuis aan de stad die er in 1698 een toneelzaal liet bouwen, de eerste Gentse stadsschouwburg. Op 31 mei 1698 werd de schouwburg plechtig geopend met een opvoering van Thesée van Lully, meteen de eerste met naam gekende opvoering van een opera in Gent. In juli 1706 werd een permanent gezelschap de "Coninclijcke Academie van het Musieck" of de ''Académie Royale de Musique" opgericht. Een brand vernietigde het theater en de gildelokalen in 1715. De gilde kocht in 1736 haar terrein van de stad terug en gaf aan de gerenommeerde meester-metser Bernard de Wilde de opdracht tot het bouwen van een nieuw neringhuis en theater. De gebouwen kwamen tot stand in 1737. De Sint-Sebastiaansgilde zorgde in 1760 voor een permanent aan de opera verbonden orkest. In 1774 werd de zaal aangepast naar ontwerp van architect Pierre De Somer. De Brusselse bouwmeester J. van Gelder maakte een plan voor inwendige veranderingen aan het theater in 1775.

De gebouwen van de Sint-Sebastiaansgilde werden na de Franse revolutie geconfisqueerd en in 1798 als nationaal goed verkocht. De gildelokalen werden in 1813 gesloopt en onder andere vervangen door het "Posthotel", op zijn beurt ook reeds gesloopt. De stad kon in 1821 de toneelzaal verwerven. Na enkele jaren wenste zij op de plaats van het oude theater een nieuwe theatergebouw op te trekken. Na de sloping van de vervallen gebouwen in 1837 werd tussen de Kouter en het Koophandelsplein de Schouwburgstraat aangelegd. In de nieuwe straat zou de prestigieuze nieuwe opera de volledige straatbreedte innemen. Naar de plans van architect Roelandt verrees het monumentale theatergebouw in neoclassicistische stijl, het zogenaamde "Grand Théâtre" dat op 30 augustus 1840 feestelijk werd ingehuldigd.

Het oorspronkelijke theater met L-vormige plattegrond werd onder leiding van één van de volgende stadsarchitecten, Charles van Rysselberghe (1850-1920) uitgebreid met een inkomhal met portaal (1911) en een Post- en Telegraafkantoor en daarnaast het Vredegerecht, Krijgsauditoraal en Krijgsraad (1910-1913). Van Rysselberghe voorzag de gevels van de nieuwe bouw van dezelfde ordonnantie als de reeds bestaande gevels zodat een homogeen neoclassicistisch complex ontstond en aan de uniformiteit van de opbouw geen afbreuk werd gedaan. Het nieuwe geheel met drie vrijstaande gevelpartijen op rechthoekige plattegrond is ingesloten door Schouwburgstraat, Koophandelsplein en de oude stadswal, de Ketelvest. Als bouwmateriaal werd zandsteen gebruikt met verwerking van arduin voor plint, vensteromlijstingen en hoekbanden.

Het Gentse operagebouw kan gesitueerd worden in de architectuurhistorische evolutie van de theaterbouw. De 19de-eeuwse opvattingen inzake theatrale constructies, zoals die ook door architect Roelandt zijn toegepast, vinden hun oorsprong in Italië in de 17de eeuw. In de barokperiode hebben enkele nieuwe elementen bijgedragen tot belangrijke vernieuwingen in de theater-inrichting zowel wat betreft speelruimte als zaal. Het ontstaan van de opera speelt daarin een hoofdrol. De eerste opera, "Dafne" van Peri, werd opgevoerd in Florence in 1594. Het eerste operagebouw is de S.Cassiano in Venetië en dateert van 1637. Een tweede vernieuwing is de invoering in het begin van de 17de eeuw van de verwisselbare coulissen ter vervanging van de vroegere "periacti". Met deze coulissen kon beter voldaan worden aan de meer uitgebreide en gecompliceerde sets met centraal perspectief, eigen aan de dynamische vormgevingen van de barok. In het begin van de 17de eeuw zou Giovanni Battista Aleotti een nieuw type van speelruimte met de eerste coulissen, de zogenaamde telari, gecreëerd hebben. Uitgewerkte perspectivische vistas en verrassende illusoire ruimten, geliefkoosde decorontwerpen in de barok, waren thans mogelijk. Terzelfdertijd werd ook de grondvorm van de toneelzaal aangepast. Naast het klassieke halfronde amfitheater werden in de barokperiode een aantal nieuwe basisvormen ontwikkeld: U-vormig, hoefijzervormig, klokvormig, klokvormig met rechte zijden, een afgeknotte ellips of ovaal. Tenslotte veranderde ook de ruimte-indeling van het auditorium in de 17de eeuw: in plaats van galerijen werd meer gebruik gemaakt van loges. Tegen het einde van de eeuw waren de loges ingeburgerd als de betere zitplaatsen. De barok legde aldus in de 17de eeuw de grondvormen voor de theaters vast voor de volgende twee eeuwen. Met uitzondering van de machinerie en het toneeldecor deden zich geen fundamentele veranderingen meer voor tot het begin van de 20ste eeuw. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/25727)

de zwikken zijn versierd met allegorische figuren

De drie deuren van het gebogen middenrisaliet zijn kunstig opengewerkt met gietijzeren ajour met centraal het motief van Leie en Schelde

in dit laatste gedeelte bevindt zich het Café Théatre ( na corona: https://visit.gent.be/nl/eten-drinken/cafe-theatre-theatraal-genot)

De Koninklijke Opera van Gent (KOG) was de meer dan 100 jaar oude zelfstandige Gentse stadsopera tot aan haar fusie in 1981 met de Koninklijke Vlaamse Opera in Antwerpen. Beide stadsopera’s gingen op in de Opera voor Vlaanderen, in 1995 omgedoopt tot de Vlaamse Opera.
(https://nl.wikipedia.org/wiki/Koninklijke_Opera_(Gent))

We slaan links af, hier is een brug over de Ketelvest

iets verder rechts is de samenvloeiing van de Ketelvest en de Leie. De kleurrijke gebouwen bevinden zich in de Ketelpoort, het gele huuis dateert midden 18de eeuw, het rode herenhuis uit 1754

Ketelpoort: Zo genoemd naar een van de vier toegangspoorten van de eerste stadsomwalling. Ze bestond uit een binnen- en buitenpoort aan beide kanten van de vest, verbonden door een brug; gesloopt in 1777-1780. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/3067)

kijken we links, richting Krook, dan zien we links de achtergevels van de opera en gebouwen op de Kouter. Rechts zien we de achtergevels van gebouwen in de Ketelvest, waar we door lopen

Ketelvest: Genoemd naar de gelijknamige vestingswal van de eerste stadsversterking, in de eerste helft van de 11de eeuw gegraven als verbinding tussen Leie en Schelde, tevens scheiding van het rechtsgebied van de stad en het gebied dat onder de bevoegdheid van de abt van de Sint-Pietersabdij stond, te zien aan de twee bewaarde grensstenen
(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/3068)

achterzijde van de concertzaal in de Handelsbeurs

wat verder gaan we rechtsaf in de Pollepelstraat

Pollepelstraat: Oude straat tussen de Savaanstraat en de Bagattenstraat, in 1881 verbreed vanaf de Jeruzalemstraat en bebouwd met eind 19de-eeuwse rijhuizen met overwegend neoclassicistische inslag.

huizenblok met 3 identieke enkelhuizen uit het einde van de 19de eeuw

Burgerhuis naar ontwerp van J. De Leu-Laureys , Enkelhuis met houten dakkapellen, op een hoeksteen van de deur gesigneerd en gedateerd "J. De Leu-Laureys, architecte, 1883"

We slaan links af in de Bagattenstraat

Vanouds bekende straat tussen de Nederkouter en de Sint-Pietersnieuwstraat, in 1861 verbreed en voorzien van een typische eind 19de-eeuwse architectuur. Brede rechte straat met licht hellend straatniveau en vrij homogeen behouden neoclassicistische bebouwing.
(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/3003)

op de hoek Neoclassicistisch hoekcomplex

Neoclassicistisch herenhuis uit het laatste kwart van de 19de eeuw

voor ons, tegenover de Bagattenstraat, in de Sint-Pietersnieuwstraat, de gebouwen van het cultuurcentrum ‘de Vooruit’. Het complex zal waarschijnlijk nog dit jaar een naamswijziging doorvoeren

Feestlokaal Vooruit, opgetrokken in art-nouveaustijl, in 1911-1914, naar ontwerp van architect Fd. Dierkens. Op de bovenverdieping wisselen een smal en een breed travee elkaar af, terwijl de ruime drielichten per travee ingeschreven zijn in korfboogvormige of rondboogvormige nissen met booglijst en sluitsteen. De smalle zijtraveeën zijn hoger opgetrokken met een torenachtige bekroning van twee bouwlagen, overkragend op twee rondbogen geschraagd door consoles. De bovenste geledingen doen zich voor als lantaarn en zijn afgedekt met een koepeldak. De drie middentraveeën zijn boven afgelijnd door een brede fries met opschrift in mozaïek "Feestlokaal van Vooruit". Deels beglaasde bedaking geschraagd door gebogen ijzeren spanten met centraal belvedère; middenvoor een natuurstenen ronde portiek op een halfronde console en met een koepelvormige bekroning.

Interieur: omvat twee afzonderlijke gebouwen waarvan de achterste constructie een theater en bioscoopzaal bevat voorzien van fraaie bloemendecoratie.

(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/21152)

We gaan rechts door de Sint-Pietersnieuwstraat, de straat geeft uit op het Sint-Pietersplein

Redactie en drukkerij Dagblad Vooruit

Voormalige redactie en drukkerij van "Dagblad Vooruit", met opvallende voorgevel en vestibule. In 1930 verbouwd naar ontwerp van architect Fernand Brunfaut.

In 1930 had de samenwerkende maatschappij ‘Het Licht’, toen nog gevestigd in de Lieve de Winnestraat, het plan opgevat om een nieuwe drukkerij met redactiebureau te bouwen voor het socialistisch dagblad ‘Vooruit’, dat in 1884 in Gent werd gesticht. Als bouwplaats viel de keuze op een perceel in de Sint-Pietersnieuwstraat, schuin tegenover het voor de eerste wereldoorlog gebouwde feestlokaal. Hierop bevond zich een oude herenwoning met tuin en annexe conciërgerie aan der rechterzijde begrensd door een straatje met beluikhuisjes.

De nieuwe drukkerij ‘Het Licht’ zou de plaats innemen van de tuin. De bureaus zouden worden ingericht in de bestaande woning, die met dit doel zou worden aangepast en verbouwd. De opdracht werd toevertrouwd aan Fernand Brunfaut (1886-1972), architect, socialistische volksvertegenwoordiger en vriend van vader Eduard Anseele, stichter van het dagblad, en van de directeur G. Balthazar.

De inhuldiging van de nieuwe gebouwen, het zogenaamde perspaleis, had plaats op 10 januari 1931. Naast de hulde gebracht aan de architect Fernand Brunfaut werd ook zijn zoon Maxime geprezen als ontwerper van het meubilair, namelijk het bureaumeubel van de directeur, de bevloering van de vestibule en lokettenzaal en de loketten zelf. Het overige meubilair werd ontworpen door de Gentenaar Charles van Beerleire. De uitvoering van de bouwwerken werd toevertrouw aan de Co-operatieve Naamloze Maatschappij ‘Gentsche Bouwwerken’.

In 1983 zette ‘Dagblad Vooruit’ haar activiteiten in het pand stop. Zeven jaar later werd het omgevormd tot cultuurhuis ‘Backstage’. Begin 2010 werd het gebouw overgekocht door Upgrade Estate, een jonge Gentse vastgoedgroep die er studentenwoningen plande in te richten.

De voorgevel, opgetrokken voor het bestaande herenhuis, in Nieuwe Zakelijkheid, werd duidelijk opgesplitst in twee geledingen, een uitgesproken horizontaliteit van de benedenverdieping, te beschouwen als een reflectie van de (publieke) vestibuleruimte erachter en een vrij gesloten verticaal geritmeerde bovenverdieping.

(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/21177)

hoekhuis van ongeveer het jaar 1900

gelukkig zijn er heel wat huizen die goed onderhouden worden

Rechts van ons de Rozier

Aanvankelijk klein straatje op de Blandijnberg, in de loop van de 19de eeuw gelegen te midden van arbeiderswijken en heden het centrum van belangrijke universitaire gebouwen. Tot 1883 was de rechterstraatwand begrensd door de zogenaamde "Bataviawijk" bestaande uit een enorm beluik met honderd huisjes. Ze werd gesaneerd om plaats te ruimen voor het universitaire "Instituut der Wetenschappen", een enorm neoclassicistisch complex naar ontwerp van architect A. Pauli (1883-1890) met hoofdingang in de Jozef Plateaustraat. De vleugel langs de Rozier bepaalt de volledige straatwand tussen de Hendrik Consciencestraat en de Gezusters Lovelingstraat (zie Jozef Plateaustraat nummer 22). Het hoekpand met de Sint-Pietersnieuwstraat is ingenomen door moderne appartementen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/3113)

met de Boekentoren

De linkerstraatwand vormde de begrenzing van het, in 1848 ontworpen, "Cité Ouvrière" ook "De Vreese Werkmanskwartier" genoemd naar ontwerp van architect Leclerc-Restiaux, met monumentale ingang op de Blandijnberg. Dit beluik zal op zijn beurt verdwijnen in 1935 en vervangen worden door universitaire gebouwen: de "bibliotheek" met dominerende boekentoren en het "Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde", op de hoek met de Sint-Hubertusstraat (nummer 2), naar ontwerp van architect Henry van de Velde. Enkele behouden arbeidershuisjes, aansluitend bij de Sint-Pietersnieuwstraat, getuigen nog van de vroegere sociale woonwijk. Tenslotte lijnen enkele minder opvallende burgerhuizen uit de overgang van de 19de naar 20ste eeuw, de afdalende straatwand tussen de Sint-Hubertusstraat en de Gezusters Lovelingstraat af. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/3113)

Burgerhuis ontworpen door G. Vereecken gedateerd 1913 en volgens opschrift naar ontwerp van architect G. Vereecken.

uiteindelijk belanden we weer op het Sint-Pietersplein


 

Print Friendly and PDF

 

 

 

 

Plaats een Reactie

Lieve Amai, jullie hebben Gent nogal uitgekuist! Behalve het begijnhof en omgeving hebben we daar ook al tamelijk wat tijd doorgebracht. Maar we keken niet zoveel omhoog en hebben dus veel gemist. Met open monumentendagen e.d. hier en daar al wat in detail gezien. Plezant om al die hoeken en kanten te 'herkennen', al dan niet met herinneringen.... Dank u wel. Geplaatst op 12 April 2021

 

      
This site is only viewable in landscape mode !
Session Tracking